ECLI:NL:OGEAC:2017:100

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500702 t/m CUR201500704, voorheen 76190 t/m 76192
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing door een eenmanszaak in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing opgelegd aan een belanghebbende die een eenmanszaak runt. De belanghebbende, die sinds 2002 een restaurant exploiteert, had op 12 december 2014 aanslagen ontvangen voor het jaar 2013. Na bezwaar en beroep tegen deze aanslagen, waarbij de Inspecteur de aanslagen handhaafde, is de zaak voor het Gerecht gekomen. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur ten onrechte zijn belastbaar inkomen had verhoogd en persoonlijke verminderingen niet in aftrek had toegelaten. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de winstcorrectie gerechtvaardigd was en dat de persoonlijke verminderingen alsnog in aftrek moesten worden toegelaten. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en stelde het belastbaar inkomen vast op Naf. 13.408. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juli 2017
BBZ nrs. CUR201500702 t/m CUR201500704, voorheen 76190 t/m 76192
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 12 december 2014 aanslagen inkomstenbelasting, premie AOV/AWW en premie AVBZ over het jaar 2013 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 16 januari 2015 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 18 september 2015 heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 16 oktober 2015 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft op 25 november 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 1 december 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en B, bijgestaan door mr. C. Namens belanghebbende is verschenen D. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de omzetbelasting-zaken over de jaren 2009 tot en met 2012, bekend onder de nummers CUR201500247 tot en met CUR 201500250.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft sinds 2002 in de vorm van een eenmanszaak een restaurant. Het restaurant is van maandag tot en met zaterdag geopend van 12.30 uur tot 22.00 uur. Belanghebbende heeft geen personeel in dienst.
2.2
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van Naf. 15.266. Dit inkomen is als volgt samengesteld (bedragen in Naf.):
Persoonlijk inkomen 19.814
Onroerende goederen
4.663
Inkomen 24.478
Af:
Persoonlijke verminderingen 1.858
Persoonlijke lasten
9.211-/-
11.069
11.069-/-
Belastbaar inkomen 13.408
Het persoonlijk inkomen bestaat uit winst uit onderneming van de eenmanszaak.
2.3
Bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing is de Inspecteur van de aangifte afgeweken. Zij heeft het persoonlijk inkomen verhoogd met Naf. 6.064 en vastgesteld op Naf. 25.878. Tevens heeft zij de persoonlijke verminderingen niet in aftrek toegelaten. In de afwijkingsbrief heeft de Inspecteur de bijtelling van het persoonlijk inkomen als volgt gemotiveerd:
“Uw kosten zijn te hoog tegenover uw uitgaven. Hierdoor is afgeweken van uw aangifte. U betaald Nafl 1.323 aan hypotheek per maand. Uw netto prive is te laag.”
De Inspecteur heeft niet meegedeeld waarom zij het bedrag van Naf. 1.858 aan persoonlijke verminderingen niet in aftrek heeft toegelaten.
2.4
De Stichting Belasting Accountants Bureau (SBAB) heeft in 2014 bij belanghebbende een boekenonderzoek inzake de omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012 en inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012 verricht. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft de SBAB op 30 oktober 2014 een rapport met bevindingen uitgebracht. Volgens het rapport heeft belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2012 niet voldaan aan zijn administratie- en bewaarplicht, dient de bewijslast op grond van artikel 30, lid 6 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) te worden omgekeerd, heeft belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2012 niet alle contante ontvangsten aangegeven en dienen de winsten en de omzetten over die jaren te worden verhoogd.
2.5
De Inspecteur heeft op grond van het SBAB-rapport naheffingsaanslagen omzetbelasting met boetes en naar het Gerecht begrijpt eveneens (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de controlejaren opgelegd. In de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de omzetbelasting heeft de Inspecteur de aanslagen en boetes (deels) verminderd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroep ingesteld. Het Gerecht heeft in die zaken heden uitspraak gedaan waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Een afschrift van de uitspraak is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

Tussen partijen is in geschil de vraag of de Inspecteur terecht de winst van de eenmanszaak verhoogd heeft met Naf. 6.064 en of zij terecht geen persoonlijke verminderingen in aftrek heeft toegelaten. Belanghebbende heeft gesteld dat de aangifte, inclusief de opgevoerde persoonlijke verminderingen, juist is, dat hij het bedrag van Naf. 6.064 niet heeft genoten en dat zijn inkomen hoog genoeg is om daarmee de (hypotheek)kosten te voldoen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat 35% van de huurinkomsten niet hoeft te worden aangegeven, zodat de feitelijk genoten inkomsten Naf. 2.511,25 hoger zijn dan uit de aangifte blijkt. De Inspecteur is van mening dat de winstcorrectie weliswaar niet gebaseerd is op het controlerapport, maar dat de uitkomsten daarvan wel een licht kunnen werpen op 2013. De Inspecteur wijst er daarbij op dat de winstcorrectie slechts circa Naf. 6.000 is terwijl de correcties in het SBAB-rapport tussen de Naf. 30.000 en Naf. 15.000 bedragen.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Premieheffing AOV/AWW en AVBZ
4.1
Ten aanzien van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premieheffingen heeft het volgende te gelden. Ingevolge artikel 39, tweede lid van de Algemene Ouderdomsverzekering, artikel 40, tweede lid van de Landsverordening Algemene Weduwen en Wezenverzekering en artikel 39, tweede lid van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten doet de Inspecteur indien de feiten en omstandigheden die in geding zijn tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, op een bezwaarschrift betreffende de premieheffing eerst uitspraak nadat de aanslag in de inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. De Inspecteur heeft vroegtijdig uitspraken gedaan omdat toen zij de uitspraken deed de aanslag in de inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vast stond. De uitspraken dienen dan ook vernietigd te worden en het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premieheffingen is derhalve gegrond.
Inkomstenbelasting
4.2
Het Gerecht stelt voorop dat de Inspecteur niet heeft bestreden dat belanghebbende de opgevoerde bedragen aan persoonlijke verminderingen heeft voldaan. Verder heeft de Inspecteur geen enkel argument aangevoerd op basis waarvan de persoonlijke verminderingen niet in mindering zouden kunnen worden gebracht op het inkomen. Gelet hierop dienen de opgevoerde persoonlijke verminderingen alsnog in aftrek te worden toegelaten. Reeds hierom is het beroep met betrekking tot de inkomstenbelasting gegrond.
4.3
De Inspecteur heeft de winst verhoogd met een bedrag van Naf. 6.064. Het ligt dan op haar weg om die bijtelling aannemelijk te maken. Daarin is de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht niet geslaagd. Volgens de aangifte van belanghebbende bestaan zijn inkomsten uit winst uit onderneming tot een bedrag van Naf. 19.814 en inkomen uit de verhuur van een onroerend goed tot een bedrag van Naf. 4.663. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld, en dat is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4, lid 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, dat dit laatste bedrag slechts 65% vormt van de in totaal ontvangen huur. Dat betekent dat de daadwerkelijk ontvangen huur, 100/65 maal Naf. 4.663 = Naf. 7.174 bedraagt. Het totaal bedrag aan genoten inkomsten bedraagt aldus Naf. 26.988. Na aftrek van de persoonlijke lasten (Naf. 9.211) en de persoonlijke verminderingen (Naf. 1.858) resteert een besteedbaar inkomen van Naf. 15.919. Naar het oordeel van het Gerecht is dit inkomen niet zodanig laag dat daarvan niet geleefd zou kunnen worden. Het Gerecht merkt daarbij op dat belanghebbende een eigen woning heeft, waarvan de hypotheekrente en de verzekeringskosten reeds als persoonlijke lasten in mindering zijn gebracht zodat ze niet meer uit het besteedbaar inkomen van Naf. 15.919 hoeven te worden bestreden.
4.4
De Inspecteur heeft ook gewezen op het controlerapport over de jaren 2008 tot en met 2012, dat een licht zou kunnen werpen op 2013, maar het Gerecht verwerpt dit standpunt. De boekhouding over het jaar 2013 is niet gecontroleerd. Met de enkele verwijzing naar de boekhouding in de jaren daarvoor heeft de Inspecteur onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij ook voor dit jaar niet aan zijn administratie- en bewaarplicht heeft voldaan en dat hij een bedrag van ruim Naf. 6.000 niet in de winst heeft begrepen. Het gelijk is ook op dit punt aan belanghebbende.
4.5
Gelet op het voorgaande dient het belastbaar inkomen, overeenkomstig het bedrag van de aangifte, te worden gesteld op Naf. 13.408.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Nu het beroep gegrond is ziet het Gerecht aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen. In artikel 15, lid 2 LLB is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Het Gerecht stelt vast dat er sprake is van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.2
Op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit, stelt het Gerecht de proceskosten vast op Naf. 1.050 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1/2 punt voor het verschijnen ter comparitie op 1 december 2016 met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 1). Het Gerecht hanteert een wegingsfactor van 1 omdat zij de zaak van gemiddeld gewicht acht.
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen van Naf. 13.408;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. D.J. Jansen en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/per e-mail op …………………………………. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).