ECLI:NL:OGEAC:2016:56

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 69152 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over aanslag inkomstenbelasting en verrekening van voorheffingen

In deze zaak gaat het om een belastingplichtige, woonachtig in Curaçao, die niet binnen de gestelde termijn van 36 maanden aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting. De Inspecteur heeft daarop een ambtshalve aanslag opgelegd. De belastingplichtige heeft later alsnog de juiste gegevens verstrekt, maar de Inspecteur weigerde verrekening van voorheffingen op basis van artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, waarin staat dat geen aanslag wordt opgelegd en verrekening van voorheffingen achterwege blijft indien de belastingplichtige niet tijdig aangifte heeft gedaan. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelt echter dat er in dit geval wel degelijk een aanslag is opgelegd, en dat de belastingplichtige recht heeft op verrekening van voorheffingen. De uitspraak van het Gerecht vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een belastbaar inkomen van Naf. 91.946, met verrekening van de ingehouden loonbelasting van Naf. 38.595. De zaak benadrukt het belang van tijdige communicatie van de aanslag aan de belastingplichtige en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een aangifte.

Uitspraak

Uitspraak van 18 mei 2016
BBZ nr. 69152 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, woonachtig in Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 juli 2012 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd over het jaar 2009.
1.2
Belanghebbende is op 31 juli 2013 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
Met dagtekening 9 mei 2014 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag verminderd.
1.4
Belanghebbende is op 9 juli 2014 tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5
Op 17 februari 2016 heeft de Inspecteur een verweerschrift ingediend.
1.6
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 24 februari 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en belanghebbende in persoon. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende heeft geen aangifte inkomstenbelasting ingediend. De Inspecteur heeft op basis van aanwezige loonbelastingkaarten een taxatieve aanslag opgelegd, uitgaande van een geschat belastbaar inkomen van Naf. 130.871 en inhoudingen van Naf. 38.595. Dit heeft geleid tot een aanslag met een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting van per saldo Naf. 1.547. Tegelijkertijd is een verzuimboete opgelegd van Naf.500.
2.3
Na vaststelling van de aanslag heeft belanghebbende alsnog op 31 juli 2013 een aangifte ingediend. De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als bezwaar. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd. De Inspecteur heeft daarbij het belastbaar inkomen op Naf. 91.946 en de inhoudingen op Naf. 38.595 vastgesteld, beide overeenkomstig de aangifte. Tevens heeft de Inspecteur de boete verminderd tot nihil. De over het belastbaar inkomen van Naf. 91.946 verschuldigde belasting bedraagt Naf. 22.515. Per saldo heeft de Inspecteur de teruggaaf beperkt tot het eerder te betalen bedrag van Naf. 2.047 (Naf. 1.547 inkomstenbelasting en Naf. 500 boete).

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is de vraag of het bezwaar ontvankelijk is en zo ja, of de teruggaaf beperkt dient te worden tot het eerder te betalen bedrag. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ontvankelijk is omdat hij nimmer bericht heeft mogen ontvangen van de aanslag. Pas toen hij op de hoogte was van de aanslag heeft hij bezwaar aangetekend door alsnog de aangifte inkomstenbelasting in te dienen. Belanghebbende is voorts van mening dat hij, op humanitaire gronden, recht heeft op een teruggaaf van het verschil tussen ingehouden voorheffing en verschuldigde belasting.
De inspecteur stelt dat belanghebbendes bezwaar niet ontvankelijk is nu het niet tijdig is ingediend. Belanghebbende stelt wel dat hij de aanslag niet tijdig heeft ontvangen, maar volgens de Inspecteur is dat ongeloofwaardig nu hij alle andere stukken tijdig heeft ontvangen. De Inspecteur vindt verder dat de teruggaaf overeenkomstig het bepaalde in artikel 41B, lid 1, letter c van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) beperkt dient te worden tot het eerder vastgestelde te betalen bedrag. De omstandigheid dat eerder een (taxatieve) aanslag is opgelegd kan er volgens de Inspecteur niet toe leiden dat het verschil tussen verschuldigde belasting en voorheffing dient te worden teruggegeven. Dat gebeurt immers ook niet in het geval geen aangifte is gedaan en er geen aanslag is opgelegd (zie Raad van Beroep voor belastingzaken 31 augustus 2015, ECLI:NL:ORBBACM:2015:28).

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Ontvankelijkheid bezwaar
4.1
Ingevolge artikel 29, lid 1 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de belastingplichtige binnen twee maanden na dagtekening van de aanslag een bezwaar indienen bij de Inspecteur. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift na die termijn en dus te laat ingediend. In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. De indiener is niet in verzuim indien hij, zonder daar zelf schuld aan te hebben, pas later heeft kennisgenomen van de aanslag en hij vervolgens zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is bezwaar heeft aangetekend.
4.2
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij van de aanslag nimmer bericht heeft mogen ontvangen. Pas toen hij over de aanslag hoorde heeft hij alsnog in de vorm van de aangifte, bezwaar ingediend. Volgens belanghebbende is hij dan ook niet in verzuim geweest. Het Gerecht acht de verklaring van belanghebbende geloofwaardig. De Inspecteur heeft de vertraagde ontvangst van de aanslag weliswaar betwist door te stellen dat belanghebbende alle andere stukken altijd heeft ontvangen, maar daarmee heeft de Inspecteur, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de aanslag veel eerder heeft ontvangen. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat belanghebbendes bezwaar ontvankelijk is.
Inhoudelijk
4.3
In artikel 11, lid 4 ALL is bepaald dat dat de ingehouden loonbelasting wordt verrekend met de aanslag.
Ingevolge artikel 41B, lid 1, letter a en c LIB wordt een aanslag niet vastgesteld en blijft verrekening van voorheffingen achterwege tenzij:
‘a. de verschuldigde belasting de totale voorheffingen met meer dan Naf. 300 te boven gaat;
b. (….);
c. De belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan.’
Op grond van intern beleid van de Belastingdienst is de termijn van 18 maanden verlengd tot 36 maanden.
4.4
In het voorliggende geval heeft belanghebbende niet binnen 36 maanden aangifte gedaan. Bij het opleggen van de taxatieve aanslag was de verschuldigde belasting Naf. 1.547 hoger dan de ingehouden loonbelasting. Dat betekent dat aan de in artikel 41B, lid 1, letter LIB gestelde voorwaarde voor het opleggen van een aanslag was voldaan zodat de aanslag terecht is opgelegd. In de uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen zodanig verminderd dat het bedrag aan verschuldigde belasting (Naf. 22.515) lager was dan de ingehouden loonbelasting (Naf. 38.595). Dat betekent dat, rekening houdend met die gegevens, geen aanslag zou zijn opgelegd en dat verrekening van voorheffingen achterwege zou blijven.
4.5
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft over deze situatie in haar uitspraak van 24 september 2010, nr. 2008/0484 (als bijlage bij deze uitspraak gevoegd) het volgende overwogen:
‘Artikel 41B LIB is geschreven voor gevallen waarin de Inspecteur kan afzien van het opleggen van een aanslag; dan geldt de ingehouden loonbelasting als een eindheffing. (….)
De Inspecteur hoeft dus in bepaalde gevallen geen aanslag op te leggen, maar als hij wel een aanslag heeft opgelegd, mogelijk ambtshalve, dan volgt verrekening van voorheffingen op grond van artikel 11, lid 4, ALL en dus eventueel een teruggaaf daarvan. (….). Alsdan fungeert de loonbelasting niet als eindheffing omdat er wél een aanslag is opgelegd, dus volgt automatisch verrekening van ingehouden loonbelasting. Deze verrekening kan leiden tot een teruggaaf van inhouding.’
4.6
Het Gerecht is met de Raad van Beroep van oordeel dat, nu een aanslag is opgelegd, verrekening van voorheffingen moet plaatsvinden. Dat op basis van de gegevens in de uitspraak op bezwaar geen aanslag zou zijn opgelegd en geen verrekening van voorheffingen zou hebben plaatsgevonden, doet daar niet aan af. Ook de omstandigheid dat belastingplichtigen, aan wie geen aanslag is opgelegd maar verder mogelijk vergelijkbaar zijn met belanghebbende, geen recht hebben op verrekening van voorheffing leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. De ongunstiger behandeling van mogelijk vergelijkbare belastingplichtigen kan immers niet tot gevolg hebben dat belanghebbende minder teruggaaf krijgt dan waar hij volgens de wettelijke regels recht op heeft. Het gelijk is aan belanghebbende.
4.7
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

5.BESLISSING

Het Gerecht
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen van Naf. 91.946 met verrekening van de ingehouden loonbelasting van Naf. 38.595.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden van het Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).