ECLI:NL:ORBBACM:2015:28

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
2013/62551
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op restitutie van voorheffingen door te late aangifte inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil over de aangifte inkomstenbelasting van belanghebbende voor het jaar 2008. Belanghebbende had op 23 april 2012 aangifte gedaan, maar de Inspecteur der Belastingen op Curaçao weigerde een definitieve aanslag op te leggen, omdat belanghebbende niet binnen de geldende termijn van 36 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte had gedaan. De Inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond en belanghebbende ging in beroep.

Tijdens de zitting op 19 maart 2015 werd het standpunt van belanghebbende dat zij recht had op teruggaaf van betaalde loonbelasting en premies volksverzekeringen, afgewezen door de Inspecteur. De Raad oordeelde dat de wettelijke regeling van toepassing was en dat de termijn voor het indienen van de aangifte niet was nageleefd. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende was om zich te informeren over de regels omtrent restitutie van voorheffingen.

De Raad concludeerde dat de aangifte niet tijdig was gedaan en dat er geen recht op restitutie van voorheffingen bestond. De rechter is niet bevoegd om de redelijkheid en billijkheid van de wet te beoordelen. De uitspraak resulteerde in de ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende.

Uitspraak

Beschikking d.d. 31 augustus 2015, nr. 2013/62551
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake:
X te Curaçao, belanghebbende,
tegen
de Inspecteur der Belastingen op Curaçao, de Inspecteur.

1.Het procesverloop

1.1
Belanghebbende heeft op 23 april 2012 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2008. Aan haar is bij brief van 14 september 2012 meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een definitieve aanslag inkomstenbelasting dan wel AOV/AWW voor het jaar 2008.
1.2
Belanghebbende is op 5 november 2012 tijdig in bezwaar gekomen tegen het besluit van de Inspecteur om haar geen aanslag op te leggen. Bij uitspraak van 19 april 2013 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is op 17 mei 2013 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 19 maart 2015 te Willemstad zijn verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [Y], en namens de Inspecteur [A].

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1.
Belanghebbende heeft op haar verzoek een aangiftebiljet inkomstenbelasting voor het jaar 2008 toegezonden gekregen. Zij heeft op 23 april 2012 aangifte gedaan en daarbij een bedrag aan terug te ontvangen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premies AVBZ berekend van in totaal Naf 12.347.
2.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij besluit van 14 september 2012 meegedeeld dat aan haar geen aanslag zal worden opgelegd.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende voor het jaar 2008 recht heeft op restitutie van voorheffingen (loonbelasting en premies volksverzekeringen).

4.De standpunten van partijen

4.1.
Belanghebbende betoogt dat zij recht heeft op teruggaaf van over het jaar 2008 betaalde loonbelasting en premies volksverzekeringen en dat haar daarom aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen dienen te worden opgelegd. Het is nooit haar bedoeling geweest de aangifte inkomstenbelasting 2008 te laat in te dienen. Zij was onkundig van het feit dat binnen drie jaren na afloop van het belastingjaar aangifte moet worden gedaan.
4.2.
De Inspecteur is van mening dat geen recht op teruggaaf bestaat omdat belanghebbende niet binnen de daarvoor geldende termijn aangifte heeft gedaan.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
In artikel 41B lid 1, aanhef en sub c, van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LIB) is bepaald – voor zover hier van belang – dat geen aanslag wordt vastgesteld en verrekening van voorheffingen achterwege blijft, tenzij de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan. De in artikel 41B voorgeschreven termijn van 18 maanden is ingevolge (gepubliceerd) beleid van de Belastingdienst verlengd tot 36 maanden.
5.2.
In artikel 12A van de Gezamenlijke beschikking AOV/AWW en loonbelasting 1976 is bepaald dat geen aanslag ter zake van premie wordt vastgesteld indien op grond van artikel 41B van de LIB een aanslag ter zake van inkomstenbelasting achterwege blijft.
5.3.
Gelet op het vorenstaande stelt de Raad vast dat de onderhavige aangifte inkomstenbelasting door belanghebbende niet tijdig, binnen 36 maanden na afloop van het jaar 2008, is gedaan. De Inspecteur heeft daarom terecht geconcludeerd dat aan belanghebbende geen aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen worden opgelegd en dat haar geen restitutie van voorheffingen kan worden verleend. Dat belanghebbende daardoor, in materiële zin, is gedupeerd, doet daaraan niet af. Het heeft op haar weg gelegen zich te doen informeren over de voor restitutie van voorheffingen geldende regels. Dat zij zulks kennelijk heeft nagelaten, komt voor haar rekening.
5.4.
Hetgeen belanghebbende overigens heeft gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden. In dit verband overweegt de Raad dat de rechter de wettelijke regeling heeft toe te passen en niet bevoegd is de redelijkheid en billijkheid van die regeling te beoordelen.
5.3.
Op grond van het vorenoverwogene zal de Raad het beroep van belanghebbende ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. S. Verheijen, G.J. van Muijen en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de secretaris en uitgesproken op 31 augustus 2015.