ECLI:NL:OGEAC:2016:39

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
500.00443/15 en 510.00018/11 (tul)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging doodslag met vuurwapen in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van doodslag, poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 16 november 2015, toen de verdachte, na een verhitte discussie, met een vuurwapen op de [slachtoffer] schoot, wat leidde tot diens overlijden. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij op dat moment in een verhitte situatie verkeerde en dat hij het vuurwapen had gepakt. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijftien jaar, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte voor de doodslag en poging tot doodslag. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen sprake was van voorbedachten rade, waardoor de verdachte voor doodslag en poging tot doodslag werd vrijgesproken. Wel werd hij schuldig bevonden aan de impliciet subsidiaire feiten, wat resulteerde in een gevangenisstraf van twaalf jaar. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding geëist, die gedeeltelijk werd toegewezen. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, met inachtneming van de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1993 te Curaçao,
wonende te Curaçao, thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016 en 22 juni 2016. De verdachte is op beide terechtzittingen verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Koendjbiharie.
De officier van justitie, mr. R. Koert, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1 impliciet primair en feit 2 impliciet primair vrij te spreken en ter zake van de feiten 1 impliciet subsidiair, feit 2 impliciet subsidiair en feit 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 vrijspraak bepleit.
De benadeelde partij [BP] heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
1. dat hij op of omstreeks 16 november 2015, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand november 2015 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meerdere malen gericht op en/of in de richting van die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] (een) (kogel-)verwonding(en) heeft opgelopen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 2:262/259 Wetboek van Strafrecht)
2. dat hij op of omstreeks 16 november 2015, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand november 2015 in Curaçao, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [tweede slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen, met een vuurwapen één of meerdere malen gericht op en/of in de richting van die [tweede slachtoffer] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:262/259 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)
3. dat hij op of omstreeks 16 november 2015, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand november 2015 in Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of één of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930).

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak ten aanzien van feit 1, impliciet primair (moord) en feit 2, impliciet primair (poging tot moord)
Evenals de officier van justitie en de raadsman heeft het Gerecht uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat bij het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde sprake was van “voorbedachten rade”. In zoverre zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
4B. Bewijsmiddelen
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat [1] .
1. Proces-verbaal van onderzoek plaats delict, p. 001 t/m 003, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant]s, brigadier bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Op 16 november 2015 werd ik door de Centrale Meldkamer naar de Kaya Tula te Curaçao gedirigeerd, waar een schietincident had plaatsgevonden. Daar aangekomen zag ik een persoon op de grond liggen. Door [BP] werd ter plaatse de dood geconstateerd van de man in leven genaamd [slachtoffer].
2. Geschrift, te weten Autopsy S-15-57 (rapport van gerechtelijke sectie), los stuk, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven en vrij vertaald vanuit de Engelse naar de Nederlandse taal:
Op 18 november 2015 heeft autopsie plaatsgevonden op het lichaam van [slachtoffer]. De doodsoorzaak is een schotwond in de borst. Het slachtoffer is overleden aan inwendige bloedingen vanwege perforaties in het hart, de longen, de aorta en longslagader. De kogel is verwijderd uit het zachte weefsel van de rechter rugstreek van het slachtoffer.
3. Een proces-verbaal van forensisch onderzoek naar aanleiding van een schietpartij met dodelijke afloop te Kaya Tula ter hoogte van nummer 4, d.d. 2 maart 2016, los stuk, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten [verbalisant], inspecteur bij het Korps Politie Curaçao en [verbalisant], hoofdagent, forensisch specialis en senior forensisch rechercheur bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Uit het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] werd een loden kogel van kaliber .38 speciaal verwijderd. Deze kogel werd afgeschoten door een revolver van het kaliber.38 special of .357 magnum.
4. Proces-verbaal van getuige verklaring d.d. 16 november 2015, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige], p. 8 t/m 12, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] (het Gerecht begrijpt: [slachtoffer]) en ik waren in de Kaya Tula bij de woning van de dader (het Gerecht begrijpt: [verdachte]). De dader en [slachtoffer] begonnen met elkaar te bekvechten. De moeder van de dader ging tussen hen in staan. De dader loste een schot gericht op [slachtoffer] tegen zijn borst. Ik stond dicht naast [slachtoffer]. De dader richtte een schot op mij.
5. Proces-verbaal van getuige verklaring d.d. 18 november 2015, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige], p. 17, zakelijk weergegeven:
Toen [verdachte] (het Gerecht begrijpt: [verdachte]) een gericht schot op mij afvuurde, stond ik op een afstand van ongeveer 4 à 5 meter van hem. Toen [verdachte] het tweede op mij loste, was de afstand tussen ons meer dan 10 meter daar ik aan het rennen was.
6. Eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting van 22 juni 2016, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
De rechter bekijkt de videobeelden van Kaya Tula [nummer] en neemt het volgende waar, voor zover van belang.
Het tweede video bestand (174910 camera CH2)
17:33:52: [slachtoffer] maakt met zijn rechterarm een beweging naar rechts. De verdachte maakt ook allemaal bewegingen. Er is een verhitte discussie gaande.
17:34:00: de verdachte doet een stap naar achteren en maakt een beweging naar zijn broekband.
17:34:28: de moeder duwt de verdachte het erf op en [slachtoffer] het erf af. De moeder staat in de poortopening. De verdachte probeert langs zijn moeder naar buiten, waar [slachtoffer] zich bevindt, te gaan. [slachtoffer] komt terug richting de verdachte en zijn moeder. De verdachte wringt zich langs zijn moeder in de poortopening. Zijn moeder trekt hem een paar meter mee terug het erf op. Er vliegt iets door de lucht.
7. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij mijn verklaring die ik bij de politie heb afgelegd, namelijk dat ik degene ben die op 16 november 2015 op [slachtoffer] en op [getuige] heeft geschoten. Ik heb twee keer in de richting van [getuige] geschoten. Hij stond twee a drie meter bij mij vandaan. Ik wist dat het vuurwapen dat ik had, geladen was.
8. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik neem waar op de videobeelden (het tweede videobestand) dat ik om omstreeks 17:34:00 een beweging maak naar mijn broekband. Dit is het moment waarop ik mijn vuurwapen pak. Ik houd het in mijn rechter hand. Ik neem waar dat ik om omstreeks 17:34:28 mezelf langs mijn moeder, die in de poortopening staat, wring. Ik heb het vuurwapen op dat moment in mijn linker hand. Daarna gaat het schot af en wordt [slachtoffer] geraakt. Ik neem waar dat mijn moeder mij vervolgens een paar meter mee terugtrekt het erf op. Daarna volgt het moment waarop ik in de richting van [getuige] heb geschoten. Het voorwerp dat door de lucht vliegt, is de fles die [getuige] in mijn richting heeft gegooid.
4C. Bewijsoverwegingen
Opzet (feit 1 impliciet subsidiair en feit 2 impliciet subsidiair)
De raadsman heeft ten aanzien van de onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde doodslag respectievelijk poging tot doodslag betoogd dat het opzet daarop ontbreekt, zodat deze feiten niet bewezen kunnen worden en dus vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan. Met betrekking tot feit 2 heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet gericht op [getuige] heeft geschoten en slechts heeft geschoten om [getuige] schrik aan te jagen.
Het Gerecht acht het opzet op de dood van [slachtoffer] bewezen op grond van de gedraging van de verdachte. Uit de videobeelden en de verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte zich, nadat hij door zijn moeder is teruggeduwd op het erf, langs zijn moeder wringt met een geladen vuurwapen in zijn hand en vervolgens - op korte afstand van [slachtoffer] - een schot in diens richting aflost. Aldus handelend kan het niet anders zijn dan dat de verdachte daarmee de dood van [slachtoffer] heeft beoogd. Het Gerecht acht derhalve bewezen dat de verdachte (vol) opzet had op de dood van [slachtoffer]. Gezien de videobeelden acht het Gerecht het ongeloofwaardig dat de verdachte de trekker per ongeluk tijdens een schermutseling heeft overgehaald, zoals hij heeft verklaard. Er was op het moment van het schieten op [slachtoffer] geen sprake van een schermutseling; de verdachte ging op [slachtoffer] af en heeft hem vervolgens beschoten.
Het Gerecht acht het opzet op de dood van [getuige] eveneens bewezen. Uit de videobeelden blijkt dat zich op het moment van de schietpartij meerdere personen op het erf en op straat bevonden. De kans dat de twee door de verdachte afgevuurde kogels iemand zouden raken, acht het Gerecht naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [getuige] op korte afstand van hem stond. Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden het Gerecht tot de slotsom dat het lossen van de twee schoten in de richting van [getuige] moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijke gevolg, te weten de dood van [getuige], dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het voorwaardelijk opzet op de dood van [getuige] is derhalve bewezen.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
1.
dat hij op 16 november 2015 in Curaçao opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen gericht op die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] een kogelverwonding heeft opgelopen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
dat hij op 16 november 2015 in Curaçao ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [getuige] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere malen in de richting van die [getuige] heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
dat hij op 16 november 2015 in Curacao voorhanden heeft gehad een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en meerdere patronen,
zijndemunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet
bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 (impliciet subsidiair): doodslag.
Feit 2 (impliciet subsidiair): poging tot doodslag.
Feit 3: overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930.
Noodweer
Hoewel ten aanzien van feit 1 geen uitdrukkelijk verweer is gevoerd met betrekking tot het bestaan van noodweer, ziet het Gerecht in hetgeen de verdachte heeft aangevoerd met betrekking tot de omstandigheden waaronder het onder feit 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, aanleiding ambtshalve te beoordelen of ten aanzien van dit feit sprake is geweest van noodweer.
Bij noodweer gaat het om de verdediging van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (zie het overzichtsarrest van de Hoge Raad HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456; vgl. HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788).
Uit de videobeelden en de verklaring van de verdachte blijkt het volgende. De verdachte en het latere slachtoffer [slachtoffer] hebben een verhitte discussie met elkaar. De moeder van de verdachte komt verschillende keren tussenbeide. Er is te zien dat de verdachte tijdens de discussie met zijn hand naar zijn broeksband gaat. Volgens de verdachte pakt hij op dat moment zijn vuurwapen en houdt hij het in zijn rechter hand. Iets later is te zien dat de moeder van de verdachte, wanneer de verdachte en [slachtoffer] een verhitte discussie met handgebaren met elkaar hebben, de verdachte op het erf van de woning duwt, [slachtoffer] van het erf afduwt en zij zelf in de poortopening blijft staan. De verdachte bevindt zich dan enkele meters verder op het erf. [slachtoffer] bevindt zich dan op straat. Op het moment dat [slachtoffer] weer richting de poortopening komt lopen, wringt de verdachte zich langs zijn moeder, die hem probeert tegen te houden, terwijl hij het vuurwapen in zijn linker hand houdt. Vervolgens schiet hij gericht op [slachtoffer].
Het Gerecht leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van de verdachte en de bedoeling waarmee de gedraging werd verricht, af dat deze gedraging een aanvallend karakter had. De gedraging van de verdachte, te weten het zich langs zijn moeder wringen nadat hij door zijn moeder het erf op was geduwd en het vervolgens met zijn vuurwapen op [slachtoffer] aflopen, kan niet worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend.
Gelet op het vorenstaande is er naar het (ambtshalve) oordeel van het Gerecht geen sprake van een noodweersituatie.
Er is - ook overigens - geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een ander van het leven beroofd door hem na een verhitte discussie neer te schieten. Het slachtoffer was slechts 19 jaar oud en had nog een heel leven voor zich. De verdachte heeft met dit misdrijf niet alleen het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen, maar ook aan de familie en nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Direct daarna heeft de verdachte twee keer in de richting van een ander geschoten, waarbij hij het risico heeft genomen dat hij ook deze persoon dodelijk zou raken. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte. De fatale schietpartij heeft op klaarlichte dag plaatsgevonden op straat in het bijzijn en in het zicht van anderen, waaronder bekenden van het slachtoffer. Op de videobeelden is de paniek te zien die bij de omstanders ontstaat nadat de verdachte heeft geschoten. Door feiten als de onderhavige worden gevoelens van onveiligheid in de maatschappij teweeg gebracht.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf laat het Gerecht in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij, zoals uit zijn documentatie blijkt, niet eerder is veroordeeld ter zake van geweldsmisdrijven.
Het Gerecht heeft voorts acht geslagen op de rapportages die omtrent de verdachte zijn opgemaakt.
Voorts houdt het Gerecht rekening met de nog jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan. Hoewel zoals hiervoor uiteen is gezet geen sprake is geweest van een noodweersituatie, blijkt uit de videobeelden dat het slachtoffer zich niet onbetuigd heeft gelaten. Het Gerecht is van oordeel dat zowel in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, grond is gelegen om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [BP] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Zij vordert een schadevergoeding van NAf 38.512,26 aan materiële schade, bestaande uit kosten van de begrafenis, huurachterstand, verlies van inkomen, afsluiten van een lening om extra kosten te kunnen betalen.
Kosten van lijkbezorging
De gevorderde kosten van NAf 4.812,26 die in verband met lijkbezorging zijn gemaakt, komen op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten staan in rechtstreeks verband met het door de verdachte gepleegde feit en de verdachte is daarvoor aansprakelijk. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting betreft het in redelijkheid gemaakte kosten. Dit deel van de vordering zal derhalve worden toegewezen.
De verdachte dient voorts te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Overige
Op grond van artikel 6:108 lid 1 Burgerlijk Wetboek lid hebben ouders van een slachtoffer, als nabestaanden, aanspraak op vergoeding van de in het artikel genoemde schade door het derven van levensonderhoud. Hier geldt echter wel de eis dat de overledene reeds ten tijde van het overlijden geheel of gedeeltelijk in hun levensonderhoud voorzag.
De benadeelde partij stelt dat zij schade heeft geleden maar heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat het gaat om schade door het derven van levensonderhoud in vorenbedoelde zin. Dit betekent dat in deze niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het (vul de feitaanduidingen in)(vul de feitaanduidingen in)bewezen verklaarde feit. Het Gerecht zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht. Derhalve zal het Gerecht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partijen wordt toegewezen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 24 juni 2011 in de zaak met parketnummer 510.00018/11 heeft dit Gerecht de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte 80 uren onbetaalde werkzaamheden zal verrichten en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door de Voogdijraad Curaçao en/of Stichting reclassering. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 25 juni 2011.
De officier van justitie heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf ingediend. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd deze vordering af te wijzen.
Het Gerecht heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat het bevoegd is over de vordering te oordelen, doch dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vordering, aangezien de vordering later is ingediend dan vier c.q. zes maanden na het verstrijken van de proeftijd zoals bedoeld in de artikelen 17h lid 2 Wetboek van Strafrecht (oud) en 1:26 lid 4 Wetboek van Strafrecht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
1:62, 1:119, 1:136, 1:224, 2:259 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

11.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet primair en feit 2 impliciet primair tenlastegelegde zoals in rubriek
4Aomschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2 impliciet subsidiair en feit 3 tenlastegelegde, zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2 impliciet subsidiair en feit 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[BP]geleden schade tot een bedrag van
NAf 4.812,26 (zegge: vierduizend achthonderdtwaalf gulden en zesentwintig cent), en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan A.P. [BP] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij [BP] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [BP] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 4.812,26 (zegge: vierduizend achthonderdtwaalf gulden en zesentwintig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vierenvijftig (54) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het Gerecht van 24 juni 2011 in de zaak met parketnummer
510.00018/11opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 6 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “Tula”, opgemaakt en gesloten op 12 februari 2016.