ECLI:NL:OGEAC:2016:100

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
KG 79849/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkapte exequatur procedure en informatieverplichtingen in kort geding tussen Therium (UK) Holdings Limited en Cable Plus B.V.

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft Therium (UK) Holdings Limited een kort geding aangespannen tegen Cable Plus B.V. De aanleiding voor de procedure was een geschil over de Claim Proceeds van een eerdere rechtszaak waarbij Cable Plus Nederland betrokken was. Therium, een onderneming gespecialiseerd in litigation finance, had in 2011 een Litigation Funding Agreement gesloten met Cable Plus en Brooke, de aandeelhouder van Cable Plus. Therium stelde dat Cable Plus de Claim Proceeds had verduisterd en verzocht het Gerecht om Cable Plus te gebieden een bedrag van € 3.801.339,15 te deponeren bij de Court Funds Office en om informatie te verstrekken over haar activa en de Claim Proceeds.

De procedure begon met een verzoekschrift van Therium op 5 augustus 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 september 2016. Het Gerecht oordeelde dat het bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, gezien de vestiging van Cable Plus in Curaçao. Het Gerecht concludeerde dat de Engelse orders die aan de basis van de vordering lagen, voldeden aan de voorwaarden voor erkenning in Curaçao, en dat de vorderingen van Therium in beginsel toewijsbaar waren.

Het Gerecht heeft Cable Plus veroordeeld tot het deponeren van het gevorderde bedrag binnen een week na betekening van het vonnis, en heeft tevens dwangsommen opgelegd voor het geval van niet-naleving. Daarnaast werd Cable Plus verplicht om binnen vier weken informatie te verstrekken over haar activa en bankafschriften, evenals correspondentie met Brooke over de Claim Proceeds. De proceskosten werden aan de zijde van Therium toegewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Engeland en Wales
THERIUM (UK) HOLDINGS LIMITED,
registered officeop het adres 77 Kingsway, London, Verenigd Koninkrijk, WC2B 6SR, en voor deze domicilie kiezend te Curaçao ten kantore van VanEps Kunneman VanDoorne,
eiseres,
gemachtigden: mrs. R.F. van den Heuvel en R.B. van Hees,
--tegen--
de besloten vennootschap
CABLE PLUS B.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M.K.P. Cornegoor.
Partijen zullen hierna Therium en Cable Plus genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Therium heeft op 5 augustus 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Op 29 september 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Op voorhand had Therium producties 13 tot en met 18 in het geding gebracht en Cable Plus producties 1 en 2. Ter zitting zijn de gemachtigden van Therium verschenen alsmede de gemachtigde van Cable Plus, vergezeld van E.A. Martina, legal assistant bij Cable Plus. Namens partijen is het woord gevoerd, mede aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Cable Plus Nederland was een onderneming opererend in Nederland en gespecialiseerd in draadloze breedbanddiensten. Op 8 januari 2002 is deze onderneming in staat van faillissement verklaard bij vonnis van de rechtbank Amsterdam. Cable Plus Nederland verweet haar toenmalige advocaat een beroepsfout, als gevolg waarvan zij schade had geleden en failliet is gegaan. De vordering van Cable Plus Nederland op haar voormalig advocaat / advocatenkantoor is verkocht aan Cable Plus op 1 april 2011.
2.2.
Brooke was de aandeelhouder van Cable Plus Nederland en is dat thans van Cable Plus. Cable Plus wordt bestuurd door United International Trust N.V. De directeur van United International Trust N.V. is de heer Elias.
2.3.
Therium is een onderneming uit het Verenigd Koninkrijk die is gespecialiseerd in ‘litigation finance’.
2.4.
Therium heeft met (onder meer) Cable Plus en Brooke in 2011 een Litigation Funding Agreement (verder: LFA) gesloten, op grond waarvan Therium ₤ 1 miljoen beschikbaar heeft gesteld aan Cable Plus om een gerechtelijke procedure tegen de advocaat / het advocatenkantoor van Cable Plus Nederland te voeren. Op grond van artikel 13 van de LFA was Cable Plus verplicht alle opbrengsten van de procedure (in de stukken en ook hierna aangeduid als: Claim Proceeds) aan Therium af te dragen door storting daarvan op de derdengeldrekening van Cable Plus’ voormalige advocatenkantoor te Engeland. Dit in afwachting van uitkering van de opbrengsten in overeenstemming met de Priorities Agreement, een bijlage van de LFA.
Artikel 13.1 van de LFA luidt:
The Claimant and the Shareholders jointly and severally agree to hold any Claim Proceeds received by them or by the Solicitors on their behalf upon trust for Therium throughout the Trust Period on terms that Therium shall be entitled to such part of the Claim Proceeds as shall be equal to the total of all amounts due under the terms of this Agreement to Therium (as the same may be reduced in accordance with the Priorities Agreement)
2.5.
Voorts zijn partijen (in artikel 25) overeengekomen dat de LFA onderworpen is aan
the law of England and Walesen dat in geval van een geschil, partijen dit zullen voorleggen aan een
arbitrator,
under the arbitration rules of the London Court of International Arbitration.
2.6.
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 24 juni 2015 de advocaat / het advocatenkantoor van Cable Plus Nederland veroordeeld tot betaling aan Cable Plus van € 3.000.000,-.
2.7.
Op 19 november 2015 heeft Cable Plus een ‘settlement agreement’ gesloten met de advocaat / het advocatenkantoor. Uit hoofde van deze overeenkomst hebben de advocaat en/of het advocatenkantoor een bedrag van € 3.801.339,15 betaald aan Cable Plus, door storting van dat bedrag op de rekening van Cable Plus bij United International Bank te Curaçao.
2.8.
Aangezien genoemde som niet in overeenstemming met artikel 13 van de LFA was gestort op de derdengeldrekening van Cable Plus’ voormalige advocatenkantoor te Engeland is Therium een arbitrageprocedure tegen Cable Plus gestart.
2.9.
Therium heeft in 2016 een verzoek ingediend bij the High Court of Justice te Londen, Verenigd Koninkrijk (verder de High Court en/of Court genoemd) teneinde de Claim Proceeds veilig te stellen.
2.10.
Op 28 april 2016 heeft the High Court een
Asset transfer ordergelast, inhoudende dat de
respondents(zijnde onder meer Cable Plus en Brooke) the Claim Proceeds dienen over te maken op de rekening van the Courts Funds Office.
2.11.
Therium heeft op 29 juni 2016 beslag gelegd op de tegoeden van Cable Plus bij United International Bank N.V. Uit de derdenverklaring van deze bank van dezelfde datum blijkt dat er - nog slechts - € 147.292,05 op de rekening van Cable Plus staat.
2.12.
The High Court of Justice heeft per
Worldwide Freezing Injuctionvan 5 juli 2016 onder meer bepaald dat Cable Plus en Brooke hun activa beschikbaar moeten houden en informatie moeten geven over hun activa.
2.13.
In verband met de procedures bij de High Court of Justice heeft Brooke verschillende verklaringen afgelegd. Kort samengevat heeft hij in zijn affadavit van 21 april 2016 verklaard dat hij de Claim Proceeds op de bankrekening van United International Bank N.V. beschikbaar zou houden in verband met de aanhangige arbitrageprocedure. In de affadavit van 8 juni 2016 heeft Brooke naar voren gebracht dat hij de heer Elias heeft verzocht om de Claim Proceeds over te maken naar de rekening van the Courts Funds Office, maar dat dat niet is gelukt omdat Elias hem heeft bericht dat hij zich moet houden aan
duties and obligations under Curaçao corporate rules and regulations. In de affadavit van 13 juli 2016 heeft Brooke naar voren gebracht dat hij geen idee heeft waar de Claim Proceeds zijn.
2.14.
In een publicatie in The Times & The Sunday Times van 25 september 2016 met de titel “Meet the City slickers who bet on bumper days in court”, waarin Brooke kennelijk is geïnterviewd over zijn geschil met Therium, staat onder meer dat
the retired businessman explained how he has spent the past five months dodging a litigation funder. Het artikel vervolgt aldus:
Brooke took ₤1m from Therium Capital Management in 2011 to fight a case related to a collapsed company in Holland. He committed to repay ₤4m from his winnings. When the settlement came in at €3.8m(₤3.2m) last year – about a tenth of what he had hoped for – Brooke reneged on his deal with Therium and sent the money offshore to a Caribbean tax haven.
The London-based litigation funder has secured a worldwide freeze on his assets and is pushing for a two-year prison sentence as a “coercive” measure to make Brooke hand over the money. He has already been found in contempt of several High Court orders.
Brooke slipped out of Britain in April and went into exile (…)
(…)
“It’s our money,” Brooke said. “For €4m I can take a few problems, you know. It’s not a bad reward. They’ll just have to put up with it. They’ve tried everything they could, intimidation-wise. They’ve been quite vicious.”
He said the proceeds of the case were now beyond even his reach because the director of his Carribean company had moved them elsewhere. Therium “will need a good bloodhound” to find the millions, he added, with a smile. “Or Sherlock Holmes.”

3.Het geschil

3.1.
De vorderingen van Therium komen er, zakelijk weergegeven, op neer dat het Gerecht wordt verzocht om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen om:
a- Cable Plus te gebieden om € 3.801.339,15 te deponeren bij de Court Funds Office;
b- Cable Plus te gebieden om informatie te verstrekken over haar activa;
c- Cable Plus te gebieden om informatie te verstrekken over de Claim Proceeds;
d- Cable Plus te gebieden haar bankafschriften vanaf 1 oktober 2015 over te leggen;
e- Cable Plus te gebieden inzichtelijk te maken hoe instructies met betrekking tot de Claim Proceeds zijn verlopen
f- Cable Plus te gebieden correspondentie over te leggen tussen het bestuur van Cable Plus en Brooke met betrekking tot de Claim Proceeds in de periode van 19 november 2015 en de datum van het vonnis;
g- Cable Plus te veroordelen tot een dwangsom voor zover zij niet volledig aan het vonnis voldoet;
h- Therium en haar advocaten te machtigen om informatie rechtstreeks op te vragen bij elke partij die daarvoor in aanmerking komt;
i- Cable Plus te veroordelen inde kosten van dit geding.
3.2.
Therium heeft tegen de achtergrond van de bovenvermelde feiten aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Brooke, als achterligger van Cable Plus, in weerwil van de LFA de Claim Proceeds heeft verduisterd omdat Brooke het schikkingsbedrag van € 3,8 miljoen zelf wil behouden.
3.3.
Cable Plus heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van Therium volgt uit de aard van de vordering.
4.2.
Nu er sprake is van een internationaal geschil dient het Gerecht ambtshalve (Cable Plus heeft hierover geen standpunt ingenomen) te onderzoeken of dit Gerecht bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Nu Cable Plus gevestigd is te Curaçao acht het Gerecht zich bevoegd.
Vordering onder 3.1. sub a: verkapte exequatur
4.3.
Het verzoek van Therium om Cable Plus te gebieden om € 3.801.339,15 te deponeren bij de Court Funds Office betreft een zogenaamde ‘verkapte exequaturprocedure’ of ‘pseudo-erkenning’, gebaseerd op artikel 431 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het komt er immers op neer dat Therium een vonnis wenst te verkrijgen van dit Gerecht waarvan het dictum overeenstemt met dat van de order van de High Court of Justice van 28 april 2016 (zie 2.10). Deze procedure is derhalve niet gericht op het verkrijgen van een (klassieke) exequatur, dat wil zeggen verlof om een buitenlands vonnis in Curaçao ten uitvoer te leggen. Dit betekent dat het verweer van Therium dat er geen executieverdrag bestaat tussen Curaçao en het Verenigd Koninkrijk niet relevant is.
4.4.
Op grond van artikel 431 lid 2 Rv dient het Gerecht aldus te beoordelen of en in hoeverre, gelet op de omstandigheden van het geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag wordt toegekend. Bij de beoordeling van die vraag dient ingevolge het Gazprombank-arrest (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838) tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland (hierna telkens op te vatten als Curaçao) in beginsel wordt erkend indien:
i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
ii) de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde; en
iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Strekt de aan de rechter voorgelegde vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier hiervoor vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar. Toewijzing van een vordering op grond van artikel 431 lid 2 Rv kan echter afstuiten op de grond dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is (zie tevens het Gazprombank-arrest).
4.5.
Cable Plus voert in de eerste plaats als verweer dat de Engelse orders (zie 2.10 en 2.12) niet zijn te beschouwen als een buitenlands vonnis omdat een deugdelijke motivering ontbreekt en het Curaçaose recht geen equivalent van bedoelde orders kent.
4.6.
Dit verweer wordt verworpen. De orders zijn immers afgegeven door rechters van de High Court en betreffen een soort voorlopige voorziening, die net als in ons rechtssysteem minder uitgebreid gemotiveerd worden dan het geval zou zijn bij een vonnis in een bodemzaak.
4.7.
Voorts brengt Cable Plus tevergeefs naar voren dat de orders geen gezag van gewijsde kennen, terwijl pseudo-erkenning volgens Cable Plus er ‘op is gebaseerd dat het buitenlandse vonnis tussen partijen gezag van gewijsde heeft’ (pleitnota Cable Plus onder 13). Cable Plus verwijst naar de conclusie van AG Vlas bij het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014, NJ 2015/478. Deze verwijzing kan Cable Plus niet baten. De AG heeft daar immers, anders dan Cable Plus het presenteert, niet naar voren gebracht dat het een vereiste is voor toepassing van artikel 431 lid 2 Rv dat het buitenlandse vonnis gezag van gewijsde heeft. De AG schrijft in r.o. 2.6. dat als aan de drie vereisten van het Bontmantel-arrest (dit zijn dezelfde vereisten als hierboven opgesomd onder i, ii en iii) is voldaan, dat dan het buitenlandse vonnis gezag van gewijsde heeft ten aanzien van de daarin opgenomen feitelijke en juridische beslissingen.
4.8.
Nu voornoemde verweren zijn verworpen zal het Gerecht onderhavige casus toetsen aan de in r.o. 4.4 opgenomen criteria.
Ad i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is
4.9.
Cable Plus heeft als verweer naar voren gebracht dat de Engelse rechter geen bevoegdheid heeft omdat de woonplaats van Cable Plus, te onderscheiden van de woonplaats van Brooke als aandeelhouder van Cable Plus, Curaçao is en omdat partijen arbitrage zijn overeengekomen.
4.10.
Het verweer slaagt niet. Partijen zijn immers overeengekomen dat zij een eventueel geschil over de LFA zullen voorleggen aan een
arbitrator,
under the arbitration rules of the London Court of International Arbitration.Als gedurende en/of voorafgaand aan de arbitrage-procedure een voorlopige voorziening dient te worden getroffen is de Engelse rechter de aangewezen rechter. Dit blijkt onder meer uit de door Therium overgelegde
Claimant’s statement of casein de arbitragezaak van 11 juli 2016, waarin onder 12 wordt verwezen naar
section 44 van the Arbitration Act 1996. Genoemd artikel bevat bepalingen over
Court powers exercisable in support of arbitral proceedings.
Ad ii) de buitenlandse beslissing is tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging
4.11.
Cable Plus heeft naar voren gebracht dat de orders ex parte zijn gegeven aangezien Cable Plus niet is gehoord, noch daartoe in de gelegenheid is gesteld. Hierdoor voldoen de orders niet aan bovengenoemd criterium.
4.12.
Therium heeft er terecht op gewezen dat genoemde orders vergelijkbaar zijn met het geven van verlof tot het leggen van beslag in de Nederlandse / Antilliaanse rechtsorde, waarbij doorgaans ook sprake is van een ex parte beslissing. Gezien de voorlopige en bewarende aard van de beslissing is dit ook te billijken. Daarnaast geldt dat de nodige waarborgen betreffende de belangen van Cable Plus zijn meegewogen in de orders. Zo heeft de Engelse rechter blijkens de
Asset transfer orderkennis genomen van verschillende witness statements en affidavits, waaronder die van Brooke. Ook heeft de rechter onder
Schedule Bweergegeven wat onder meer de gevolgen zijn van de beslissing, zoals bijvoorbeeld dat als later zou blijken dat de order schade tot gevolg heeft gehad voor de respondents, de verzoeker deze zal dienen te compenseren als het Gerecht daartoe zou besluiten. In de
Worldwide Freezing Injuctionis onder meer bepaald dat een verder verhoor is gepland en dat de respondents kunnen
apply to the court at any time to vary or discharge this order.Voorts is van belang in het vizier te houden dat de
Asset transfer orderniet meer of minder bepaalt dan dat de Claim Proceeds op de rekening van de Court worden gestort. Deze beslissing heeft een voorlopig karakter en houdt geen finaal oordeel in over aan wie de Claim Proceeds uiteindelijk (geheel of gedeeltelijk) toekomen. Deze laatste vraag dient nu juist te worden beantwoord in de thans tussen partijen aanhangige arbitrageprocedure. Gezien het bovenstaande voldoen de orders aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, zodat Cable Plus niet slaagt in haar verweer dienaangaande.
Ad iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse / Curaçaose openbare orde
4.13.
Volgens Cable Plus is er sprake van strijd met de openbare orde omdat de orders ongemotiveerd zijn en daardoor in strijd zijn met artikel 6 EVRM. Het Gerecht verwerpt dit verweer aangezien het voorlopige karakter van de procedure van de
Asset transfer ordertevens rechtvaardigt dat de motivering kort kan zijn.
Ad iv) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.14.
Cable Plus heeft ten aanzien van dit criterium geen standpunt ingenomen. Noch is anderszins gebleken dat niet aan dit vereiste zou zijn voldaan.
Uitvoerbaarheid van deAsset transfer ordervan 28 april 2016 van the High Court of Justice
4.15.
Nu voldaan is aan de vier hierboven vermelde voorwaarden uit het Gazprombank-arrest, dient het Gerecht de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen en is de vordering onder 3.1. sub a) in beginsel toewijsbaar. Vervolgens ligt nog ter beoordeling of de orders op dit moment uitvoerbaar zijn in Engeland. Uit de tekst van de orders volgt dat deze uitvoerbaar zijn. Cable Plus heeft niet betoogd dat dat niet het geval zou zijn, zodat de uitvoerbaarheid van de orders wordt aangenomen.
Tenslotte
4.16.
Cable Plus heeft nog tevergeefs aangevoerd dat het onredelijk is dat Therium het gehele bedrag aan Claim Proceeds opeist aangezien dat in deze procedure niet wordt gevorderd.
4.17.
Cable Plus zal aldus worden veroordeeld tot het deponeren van
€ 3.801.339,15 bij de Court Funds Office binnen een week (in afwijking van de gevorderde termijn) na betekening van het vonnis. De verzochte dwangsom wordt eveneens toegewezen. Hiertegen is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Bovendien geldt dat aan een veroordeling tot betaling van een geldsom aan een derde partij in beginsel een dwangsom kan worden verbonden, zodat het bepaalde in de laatste zin van artikel 611a lid 1 Rv hieraan niet in de weg staat. De dwangsom wordt opgelegd zoals hierna is bepaald.
Vordering onder 3.1. sub b t/m g: informatie
4.18.
Therium heeft verzocht om Cable Plus te gebieden om informatie te verstrekken. Cable Plus heeft zich tegen deze vorderingen verweerd.
4.19.
Op grond van het arrest van de HR van 8 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV8510,
Abu Dhabi Islamic Bank/ABN AMRO) zal het Gerecht de verzoeken tot het verstrekken van informatie in beginsel toetsen aan hetgeen is bepaald in artikel 843a Rv.
4.20.
In het eerste lid van artikel 843a Rv is bepaald dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten, inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Er moet dus aan vier cumulatieve vereisten worden voldaan, wil een vordering tot afgifte van stukken of inzage in stukken toewijsbaar zijn, namelijk:
a. a) er moet sprake zijn van een rechtmatig belang,
b) het moet gaan om bepaalde bescheiden,
c) er moet sprake zijn van een rechtsbetrekking, en
d) degene van wie de bescheiden worden gevorderd, dient deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting te hebben.
Wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan, dan is de vordering tot het verstrekken van een afschrift van stukken of tot het verlenen van inzage in die stukken, in beginsel, toewijsbaar. Dit leidt echter, gelet op het bepaalde in artikel 843a lid 4 Rv, uitzondering wanneer i) daarvoor gewichtige redenen zijn, of ii) redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.21.
De verweren van Cable Plus tegen de vorderingen betreffende het verschaffen van informatie zijn niet gericht op bovengenoemde onderwerpen i) en ii). In die zin bestaat er geen beletsel tegen toewijzing van de verzoeken.
4.22.
Therium heeft in de eerste plaats op begrijpelijke wijze onderbouwd dat zij belang heeft bij de verzochte informatie. Het is immers in voldoende mate aannemelijk dat Brooke als achterligger van Cable Plus de Claim Proceeds opzettelijk heeft weggesluisd. Het argument van Cable Plus dat Therium niet over een executoriale titel beschikt is niet redengevend. Aannemelijk is immers dat uiteindelijk aan Therium in ieder geval een deel van de Claim Proceeds toekomt, terwijl op dit moment niet duidelijk is waar het geld is. Therium heeft dus een rechtmatig belang bij het achterhalen van de gang van zaken rondom de Claim Proceeds alsmede meer te weten over de activa van Cable Plus, in die zin evenwel dat als wordt voldaan aan de beslissing onder 5.1 dit belang uiteraard komt te vervallen.
4.23.
Bij de verdere bespreking van deze vorderingen zal het Gerecht onderscheid maken tussen het verzoek om informatie betreffende de Claim Proceeds (3.1. sub c t/m f) enerzijds en betreffende de activa van Cable Plus anderzijds (3.1. sub b) en het in die volgorde beoordelen.
Informatie Claim Proceeds
4.24.
Voor wat betreft de informatie over de Claim Proceeds heeft Cable Plus naar voren gebracht dat deze verzoeken onvoldoende specifiek zijn; het moet immers gaan om “bepaalde bescheiden”. Hierin wordt Cable Plus gevolgd in die zin dat het onder 3.1. sub c en e gevorderde niet voldoet aan dit criterium. De verzoeken onder 3.1. sub d en f zijn wel voldoende specifiek.
4.25.
Cable Plus heeft betoogd dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij Therium partij is. Het Gerecht volgt Cable Plus hierin niet. De rechtsbetrekking tussen partijen wordt immers gevormd door de LFA.
4.26.
Door Cable Plus is niet bestreden dat zij de onder 3.1. sub d en f verzochte bescheiden tot haar beschikking heeft, zodat tevens aan het vierde vereiste (4.20) is voldaan.
4.27.
Dit leidt tot de tussenconclusie dat het gevorderde onder 3.1. sub d en f toewijsbaar is.
Informatie betreffende de activa
4.28.
Cable Plus heeft op zich terecht als verweer naar voren gebracht dat de verzoeken onvoldoende specifiek zijn; het moet immers gaan om “bepaalde bescheiden”. Artikel 843a Rv biedt derhalve geen grondslag voor toewijzing.
4.29.
Aan de vordering heeft Therium evenwel voorts ten grondslag gelegd dat Cable Plus naar Engels recht en in haar hoedanigheid van trustee daartoe is verplicht. Cable Plus heeft dit bestreden. Dit verweer is evenwel, voorlopig oordelend, in onvoldoende mate onderbouwd mede in het licht bezien van de
Worldwide Freezing Injuction, die onder meer een verplichting bevat voor Cable Plus om openheid van zaken te geven betreffende haar activa.
4.30.
Het verzoek onder 3.1. sub b wordt gezien het vorenstaande toegewezen.
Dwangsom
4.31.
De door Therium gevorderde dwangsom ten aanzien van de vorderingen onder 3.1. sub b, d en f wordt toegewezen zoals hierna is bepaald. Bij toewijzing van de vordering van Therium onder 3.1. sub h heeft Therium gelet daarop onvoldoende belang.
4.32.
Cable Plus zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Therium tot op heden begroot op NAf 8.047,95 aan verschotten en NAf 12.000,- aan gemachtigdensalaris. Ook zullen de gevorderde nakosten worden toegewezen.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
gebiedt Cable Plus binnen een week na betekening van het vonnis een bedrag van € 3.801.339,15 te deponeren bij de Court Funds Office als bedoeld in de order van 28 april (sealed 29 april) 2016;
5.2.
bepaalt dat Cable Plus een dwangsom verbeurt van NAf 10.000,- per dag of dagdeel dat niet volledig aan dit gebod onder 5.1. wordt voldaan met een maximum van NAf 2.000.000,-;
5.3.
gebiedt Cable Plus om binnen vier weken na dit vonnis zo goed en zo volledig mogelijk schriftelijke informatie te verstekken over al haar activa, waar ook ter wereld, direct of indirect, in haar naam of niet, ongeacht of het belang dat zij daarin heeft exclusief, gezamenlijk, juridisch, beneficiair of andersoortig is, waaronder volledige bankgegevens, één en ander zoveel mogelijk ondersteund door verificatoire bescheiden;
5.4.
gebiedt Cable Plus om binnen vier weken na dit vonnis al haar bankafschriften vanaf 1 oktober 2015 tot aan de datum van dit vonnis aan Therium te verstrekken;
5.5.
gebiedt Cable Plus om binnen vier weken na dit vonnis alle correspondentie over te leggen tussen (het bestuur van) Cable Plus en Brooke met betrekking tot de Claim Proceeds, waaronder de ontvangst ervan en de verdere bestemming ervan, in de periode tussen 19 november 2015 en de datum van dit vonnis;
5.6.
bepaalt dat de geboden onder 5.3., 5.4. en 5.5. slechts gelden in het geval Cable Plus niet heeft voldaan aan het gebod onder 5.1.;
5.7.
bepaalt dat Cable Plus een dwangsom verbeurt van NAf 10.000,- per dag of dagdeel dat niet volledig aan de geboden onder 5.3., 5.4. en 5.5. wordt voldaan met een maximum van NAf 2.000.000,-;
5.8.
veroordeelt Cable Plus in de proceskosten, aan de zijde van de Therium tot op heden begroot op NAf 8.047,95 aan verschotten en NAf 12.000,- aan gemachtigdensalaris;
5.9.
veroordeelt Cable Plus in de nakosten voor wat betreft het gemachtigdensalaris berekend op NAf 250,- zonder betekening en verhoogd met
NAf 150,- in geval van betekening;
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.