ECLI:NL:OGEABES:2024:110

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
BON202400239
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsbesluit tegen eigenares woning in wijk Sabal Palm op Bonaire vanwege overtreding verbod toeristische verhuur korter dan 3 maanden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geoordeeld over het beroep van eiseres tegen een last onder dwangsom opgelegd door het Bestuurscollege. Eiseres, eigenaar van een woning in de wijk Sabal Palm, had een last onder dwangsom ontvangen omdat zij haar woning zou hebben verhuurd voor toeristische doeleinden, wat in strijd zou zijn met het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB). De last onder dwangsom was opgelegd op 24 april 2024, met een dwangsom van maximaal USD 280.000,- bij herhaalde overtredingen. Eiseres betwistte de overtreding en voerde aan dat haar woning niet voor recreatieve doeleinden werd verhuurd, maar aan collega-artsen die tijdelijk in Bonaire werkten.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2024 heeft het Gerecht de argumenten van beide partijen gehoord. Het Gerecht oordeelde dat het Bestuurscollege niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een overtreding en dat er geen gevaar voor herhaling was. Het Gerecht vernietigde de last onder dwangsom, oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was en dat het Bestuurscollege het griffierecht en proceskosten moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren voor handhavend optreden en de voorwaarden waaronder een last onder dwangsom kan worden opgelegd.

De uitspraak is van belang voor de interpretatie van het ROB en de rechten van eigenaren in het kader van handhaving van bestemmingsplannen. Het Gerecht heeft bevestigd dat verhuur aan collega-artsen niet als verblijfsrecreatieve verhuur kan worden gekwalificeerd, mits dit niet voor recreatieve doeleinden gebeurt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE

Uitspraak

in de zaak tussen:

[naam eiseres], wonende in Amsterdam,

hierna: eiseres,
gemachtigde: mr. M.D. van den Brink, advocaat,
tegen

het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire,

verweerder (hierna: het Bestuurscollege),
gemachtigde: mr. H.M. Weijand.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Bestuurscollege om eiseres een last onder dwangsom op te leggen.
1.1
Bij beschikking van 24 april 2024 heeft het Bestuurscollege eiseres de last onder dwangsom opgelegd. Het Bestuurscollege heeft eiseres gelast om binnen
14 dagen het gebruik van de woning in strijd met artikel 53, eerste lid, van het ROB te staken. Het Bestuurscollege heeft aan die last een dwangsom gekoppeld van
USD 17.500,- bij een eerste overtreding, USD 35.000,- bij een tweede overtreding en USD 70.000,- bij een derde overtreding, met een maximum van USD 280.000,-.
1.2
Eiseres heeft een beroepschrift ingediend. Het Bestuurscollege heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep op de zitting van 1 oktober 2024 in het gerechtsgebouw te Bonaire behandeld. Eiseres heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Haar gemachtigde is in het gerechtsgebouw bij de zitting aanwezig geweest. Het Bestuurscollege heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. A.O. Schuitemaker, werkzaam bij het Bestuurscollege. Het beroep van eiseres is tegelijkertijd behandeld met de beroepen van acht andere eisers. Die beroepen zijn geregistreerd onder de nummers BON202400203, -204, -205, -207, -208, -209, -211 en -212.

Beoordeling door het Gerecht

2.1
Het Gerecht beoordeelt de last onder dwangsom van het Bestuurscollege aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
Het Gerecht is van oordeel dat de last onder dwangsom niet in stand kan blijven. Het beroep van eiseres is gegrond. Het Bestuurscollege heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een overtreding was en evenmin dat er gevaar voor herhaling was voor een reeds geconstateerde overtreding. Het Bestuurscollege was dus niet bevoegd om handhavend op te treden.
2.3
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Eiseres is sinds 29 november 2019 eigenaar van een woning in de wijk Sabal Palm, te weten [adres eiseres]. Haar woning ligt op gronden die in het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) de bestemming “Woongebied II” hebben. Het ROB is op 8 oktober 2010 door de eilandsraad vastgesteld. Eiseres is neuroloog. Zij werkt regelmatig voor korte periodes voor het ziekenhuis Fundashon Mariadal in Bonaire. Zij verblijft gedurende twee tot drie per jaar een maand zelf in haar woning. Om de kosten van de woning beheersbaar te houden, verhuurt eiseres de woning ook voor korte periodes aan derden, hoofdzakelijk aan andere artsen die werkzaam zijn in het ziekenhuis op Bonaire.
3.2
Naar aanleiding van bij het bestuurscollege binnengekomen klachten is de Directie Toezicht & Handhaving (DTH) een onderzoek gestart naar recreatieve verhuur van woningen in de wijk Sabal Palm. Bij brief van 19 juli 2021 heeft de directeur van DTH een brief gestuurd naar de eigenaren van de woningen in Sabal Palm. Daarin staat de bestemmingsomschrijving en het gebruiksvoorschrift vermeld. Verder staat in de brief dat de eigenaren tot 1 september 2021 de gelegenheid krijgen om het gebruik in overeenstemming te brengen met de bestemming. Na 1 september 2021 zal bij overtredingen zo nodig een handhavingstraject worden gestart om het juiste gebruik af te dwingen.
3.3
De onder 1.3 bedoelde acht andere eisers zijn ook eigenaren van een woning in de wijk Sabal Palm. Op 16 augustus 2021 hebben zij vrijstellingsverzoeken bij het bestuurscollege ingediend. Zij verzoeken om vrijstelling van het verbod om hun woning verblijfsrecreatief te gebruiken. Kort gezegd willen zij allemaal hun woning kunnen blijven verhuren aan toeristen, ook voor de korte termijn. Deze vrijstellingsverzoeken hebben geleid tot de afwijzende beschikkingen van het bestuurscollege van 10 april 2024 en 19 september 2024. Die beschikkingen zijn door het Gerecht beoordeeld in de uitspraak van heden in die zaken. Eiseres heeft geen vrijstellingsverzoek ingediend.
3.4
Eiseres heeft haar woning verhuurd aan een Spaans echtpaar dat op Bonaire op vakantie was in de periode van 13 februari 2024 tot 11 april 2024. Op 21 februari 2024 hebben inspecteurs van de Directie Toezicht en Handhaving een controle uitgevoerd bij de woning van eiseres. De inspecteurs hebben vastgesteld dat het Spaanse echtpaar in de woning van eiseres verbleef voor vakantiedoeleinden. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een controlerapport.
3.5
Bij brief van 8 maart 2024 heeft het Bestuurscollege naar aanleiding van de controle op 21 februari 2024 eiseres een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd. Het Bestuurscollege heeft eiseres in de gelegenheid gesteld uiterlijk 22 maart 2024 een zienswijze in te dienen. Bij brief van 21 maart 2024 heeft eiseres een zienswijze ingediend. Zij schrijft daarin dat zij haar woning alleen bij hoge uitzondering, en bovendien voor de middellange termijn, verblijfsrecreatief verhuurt. Verder verhuurt zij haar woning uitsluitend aan medisch specialisten afkomstig uit Europees Nederland, die tijdelijk werkzaam zijn in het ziekenhuis op Bonaire. Dat is dus niet-recreatieve verhuur, aldus eiseres in haar zienswijze. Zij heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij, zolang niet duidelijk is of verblijfsrecreatieve verhuur is toegestaan, de woning niet meer verblijfsrecreatief zal verhuren. Zij schrijft verder dat zij ervan uitgaat dat de huidige huurders hun huurperiode kunnen uitzitten. Zij verzoekt ten slotte het Bestuurscollege om binnen twee weken na dagtekening van haar zienswijze schriftelijk aan haar te bevestigen dat handhaving in verband met eventuele verblijfsrecreatieve verhuur achterwege zal blijven. Het Bestuurscollege heeft niet op het verzoek van eiseres gereageerd.
3.6
Bij email van 25 maart 2024 heeft het Bestuurscollege eisers onder meer verzocht om de huurovereenkomsten te sturen die zij voor de komende zes maanden heeft gesloten met artsen die in de woning zullen verblijven. Verder heeft het Bestuurscollege eiseres verzocht om Fundashon Mariadal te laten verklaren dat de betreffende artsen in de woning zullen verblijven.
3.7
Op 27 maart 2024 hebben inspecteurs van de Directie Toezicht en Handhaving een tweede controle uitgevoerd bij de woning van eiseres. De inspecteurs hebben vastgesteld dat het Spaanse echtpaar nog steeds in de woning van eiseres verbleef voor vakantiedoeleinden.
3.8
Bij brief van de gemachtigde van eiseres van 4 april 2024 heeft eiseres gereageerd op het verzoek van 25 maart 2024 van het Bestuurscollege. Zij heeft twee met [naam neuroloog] (neuroloog) gesloten huurovereenkomsten voor de periodes 10 mei tot 31 mei 2024 en 6 september tot en met 6 oktober 2024 overgelegd. Verder heeft zij een verklaring van het Amsterdam UMC overgelegd dat [naam neuroloog] in het Fundashon Mariadal te Bonaire werkzaam zal zijn in de genoemde periodes. Opnieuw heeft eiseres het Bestuurscollege verzocht om handhaving ten aanzien van de verhuur van de woning achterwege te laten.
3.9
Op 24 april 2024 heeft het Bestuurscollege het handhavingsbesluit genomen zoals vermeld in de inleiding van deze uitspraak. Aan de onder 1.3 bedoelde acht andere eisers zijn ook lasten onder dwangsom opgelegd. Die zijn eveneens door het Gerecht beoordeeld in de uitspraak van heden in die zaken.
Waarom heeft het Bestuurscollege eiseres een last onder dwangsom opgelegd?
4.1
Het Bestuurscollege heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met het ROB haar woning gebruikt voor verblijfsrecreatieve verhuur.
4.2
In het verweerschrift heeft het Bestuurscollege toegelicht dat op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom op 24 april 2024 de verhuur voor verblijfsrecreatieve doeleinden aan het Spaanse echtpaar weliswaar was geëindigd, maar dat de last is opgelegd ter voorkoming van herhaling van eerder geconstateerde overtredingen. Daar komt volgens het Bestuurscollege bij dat eiseres met het overleggen van de huurcontracten met [naam neuroloog] zelf erkent dat er in de toekomst wederom verblijfsrecreatieve verhuur van haar woning zal plaatsvinden.
4.3
Het Bestuurscollege heeft verder toegelicht dat Bonaire de laatste jaren een sterke groei heeft gekend van zowel toeristen als bevolking. Woningen worden volgens het Bestuurscollege steeds vaker als investeringsobjecten gekocht en verkocht. Dat leidt tot stijgende huizenprijzen. Er zijn minder betaalbare middenstandswoningen beschikbaar en de identiteit van woonwijken komt steeds meer onder druk te staan. Sinds 2021 is het handhavingsbeleid van het OLB gericht op behoud van leefbare wijken voor lokale bewoners. Op 31 mei 2022 heeft het Bestuurscollege in dit kader een uitvoeringsprogramma vastgesteld. Het belangrijkste doel daarvan is het tegengaan van illegale recreatieve verhuur in woongebieden.
Slaagt het beroep van eiseres op het overgangsrecht?
5. Eiseres voert allereerst aan dat geen sprake is van een overtreding, omdat zij haar woning volgens het ROB verblijfsrecreatief mag gebruiken. Zij betoogt dat op grond van artikel 53.1, derde lid, van het ROB woningen die ten tijde van het van kracht worden van het ROB verblijfsrecreatief werden gebruikt, die functie mogen blijven vervullen. Het verblijfsrecreatief gebruik van die woningen, is volgens eiseres dus positief bestemd. De woning van eiseres werd voor 8 oktober 2010 (de vaststelling van het ROB) recreatief gebruikt en dus mag eiseres dat recreatieve gebruik voortzetten. Dit artikel in het ROB is volgens eiseres anders dan het bestuurscollege stelt geen overgangsrecht. Het overgangsrecht voor gebruik is immers geregeld in artikel 73.2 van het ROB. Bovendien is artikel 53.1, derde lid, van het ROB zo geformuleerd dat als aan de voorwaarde is voldaan, het verblijfsrecreatief gebruik oneindig mag worden voortgezet. Het idee achter overgangsrecht is dat het eindig is. Ook om die reden kan artikel 53.1, derde lid, van het ROB volgens eiseres geen overgangsrecht zijn. In dit verband heeft eiseres ter zitting gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3766). Nu artikel 53.1, derde lid, van het ROB geen overgangsrecht is, is het ook niet aan eiseres om aannemelijk te maken dat de woning ten tijde van de inwerkingtreding van het ROB verblijfsrecreatief werd gebruikt. Het is juist aan het Bestuurscollege om te onderbouwen dat sprake is van een overtreding en dus moet het Bestuurscollege onderbouwen dat de woning ten tijde van de inwerkingtreding van het ROB niet verblijfsrecreatief werd gebruikt.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
6.1
In artikel 53 van het ROB staan de voorschriften behorende bij de bestemming Woongebied-II.
6.2
Artikel 53.1, eerste lid, luidt: “De gronden met de bestemming 'Woongebied - II' zijn bestemd voor woningen, niet zijnde appartementengebouwen.”
6.3
Artikel 53.1, derde lid, luidt: “Woningen die ten tijde van het van kracht worden van dit ruimtelijk ontwikkelingsplan verblijfsrecreatief of voor een andere functie worden gebruikt, mogen deze functie blijven vervullen.”
6.4
Artikel 73.2 van het ROB bevat het algemene (gebruiks)overgangsrecht. Artikel 73.2. onder a van het ROB bepaalt dat het gebruik van gronden dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het ruimtelijk ontwikkelingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Onder b van dit artikel staat kort gezegd dat het verboden is het met het ruimtelijk ontwikkelingsplan strijdige gebruik te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Onder c staat vervolgens dat indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is dit gebruik daarna te hervatten.
6.5
Het Gerecht volgt eiseres niet in haar betoog dat artikel 53.1, derde lid, geen overgangsrecht is.
6.5.1
Het Gerecht stelt vast dat de percelen van eiseres is bestemd als “Woongebied – II”. Gronden met die bestemming zijn blijkens de bestemmingsomschrijving bestemd voor woningen, niet zijnde appartementengebouwen. Hoewel het begrip woning niet is gedefinieerd in het ROB, gaat het Gerecht ervan uit dat de planwetgever bedoeld heeft dat de gronden met die bestemming gebruikt dienen te worden om te wonen. De gronden met deze bestemming zijn dus niet bestemd voor verblijfsrecreatie. Ander dan eiseres betoogt, is het verblijfsrecreatief gebruik van die woningen dus niet positief bestemd in artikel 53.1, derde lid, van het ROB. Als de planwetgever het verblijfsrecreatief gebruik positief had willen bestemmen, dan had de planwetgever gekozen voor een andere formulering van dit artikel. Bij het positief bestemmen had de planwetgever opgeschreven dat de gronden (ook) bestemd zijn voor recreatiewoningen, zoals hij heeft gedaan in bijvoorbeeld artikel 25.1, tweede lid, van het ROB. De formulering van artikel 53.1, derde lid, is anders en bevat een voorwaarde voor het mogen gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie, namelijk dat dit gebruik ook het gebruik was ten tijde van het van kracht worden van het plan.
6.5.2
Dat in artikel 73.2 (ook) een overgangsrechtelijke bepaling is opgenomen, brengt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Het overgangsrecht in artikel 73.2 is een vorm van algemeen overgangsrecht. Deze bepaling is bedoeld voor het geval zich overgangsrechtelijke situaties voordoen die de planwetgever niet heeft onderkend of niet expliciet heeft willen regelen. In dit geval heeft de planwetgever de overgangssituatie wel onderkend en daar expliciet een voorziening in de bestemmingsvoorschriften zelf voor getroffen.
6.5.3
In wat eiseres aanvoert over de formulering van artikel 53.1, derde lid, van het ROB ziet het Gerecht ook geen grond voor een ander oordeel. Uit de formulering van dit artikel blijkt dat het de bedoeling van de planwetgever is geweest om en tijde van het van kracht worden van het ROB bestaande rechten te respecteren en daarvoor dus overgangsrecht in het leven te roepen. Het Gerecht volgt eiseres in haar stelling dat overgangsrecht naar zijn aard niet bedoeld is om situaties oneindig te laten voortduren. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak dat het in een volgend bestemmingsplan opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand gebruik slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar kan zijn. De formulering van artikel 53.1 zegt echter alleen iets over het toegestane gebruik ten tijde van het huidige ROB. Hieruit volgt dus niet dat het strijdig gebruik oneindig mag worden voortgezet. Overigens is de formulering van artikel 73.2 onder a, waarvan eiseres zelf zegt dat het overgangsrecht is, vergelijkbaar.
6.6
Nu in artikel 53.1, derde lid, van het ROB sprake is van overgangsrecht en eiseres daarop een beroep doet, is het aan haar om aannemelijk te maken dat het met het ROB strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en daarna (zonder onderbreking) is voortgezet.
6.7
Eiseres is daar niet in geslaagd. Eiseres heeft twee verklaringen overgelegd van de heer [naam vorige eigenaar]. Hij verklaart eigenaar te zijn geweest van de woning van eiseres van 1 september 2009 tot 2014. Hij verklaart verder dat hij en zijn echtgenote ongeveer 12 weken per jaar verbleven in de woning en dat als zij daar niet verbleven, zij de woning verhuurden aan toeristen via de websites Home Away en Tripadvisor. Ook verklaart de heer [naam vorige eigenaar] dat hij en zijn vrouw nooit op Bonaire maar altijd in Den Haag hebben gewoond. Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit deze verklaring onvoldoende dat de woning van eiseres ten tijde van het van kracht worden van het ROB daadwerkelijk verblijfsrecreatief werd gebruikt. Ook als de heer [naam vorige eigenaar] onder ede hetzelfde zou verklaren, zou dat onvoldoende zijn. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat het met het ROB strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat zij niet kan beschikken over bijvoorbeeld huurovereenkomsten, betalingen en of een gastenboek uit die tijd. Gelet daarop ziet het Gerecht geen aanleiding om eiseres alsnog in de gelegenheid te stellen bewijsstukken te overleggen waaruit het met het ROB strijdige gebruik op de peildatum blijkt.
Is de verhuur aan collega-artsen in strijd met het ROB?
7. Eiseres voert in de tweede plaats aan dat geen sprake is van een overtreding. Ten tijde van het opleggen van de last was de verblijfsrecreatieve verhuur aan het Spaanse echtpaar al geëindigd. Die huurovereenkomst liep immers van 13 februari 2024 tot en met 11 april 2024. Eiseres had al schriftelijk aangegeven dat zij daarna de woning niet meer verblijfsrecreatief zou verhuren. De geplande verhuur van haar woning aan [naam neuroloog] is geen verblijfsrecreatieve verhuur. Het betreft immers verhuur aan een collega-arts die gedurende de tijd dat hij werkt in het ziekenhuis op Bonaire verblijft in de woning van eiseres.
8. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.1
Artikel 140, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepaalt dat het eilandsbestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het bestuurscollege, indien de last dient tot handhaving van regels welke het eilandsbestuur uitvoert. Het vierde lid van artikel 140, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verklaart artikel 5:1 tot en met 5:10 en titel 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
8.2
Artikel 5:2, eerste lid en onder b, van de Awb bepaalt dat in deze wet onder een herstelsanctie wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
8.3
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
8.4
Het is vaste rechtspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechters dat een last ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding kan worden opgelegd, indien een overtreding heeft plaatsgevonden en gevaar voor herhaling voor de hand ligt. Bij de beantwoording van de vraag of een last strekt tot voorkoming van herhaling van eerdere overtredingen spelen verschillende omstandigheden op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien een rol. Het gaat om omstandigheden die een beeld geven van de mate van continuïteit in de aan de orde zijnde overtredingen, zoals de aard van de overtreding, de mate van overeenkomst - bijvoorbeeld wat betreft de plaats ervan - met de eerdere geconstateerde overtredingen en het tijdsverloop sinds die overtreding. Het Gerecht wijst op uitspraken van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:662) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2571). Het Gerecht ziet aanleiding bij die rechtspraak aan te sluiten.
8.5
Tussen partijen is niet in geschil, en het Gerecht stelt vast, dat de woning ten tijde van het opleggen van de last niet werd verhuurd. De verblijfsrecreatieve verhuur van de woning van eiseres aan het Spaanse echtpaar was reeds geëindigd op 11 april 2024. Naar het oordeel van het Gerecht kon het Bestuurscollege geen last onder dwangsom opleggen ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding. Er heeft weliswaar een overtreding plaatsgevonden, maar naar het oordeel van het Gerecht ligt gevaar voor herhaling niet voor de hand. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.6
Eiseres heeft in haar brief van 21 maart 2024 aangegeven dat zij haar woning alleen bij hoge uitzondering verblijfsrecreatief verhuurt en dan voor de middellange termijn. Verder heeft zij aangegeven dat zij, zolang niet duidelijk is of verblijfsrecreatieve verhuur is toegestaan, de woning niet meer verblijfsrecreatief zal verhuren. Het Bestuurscollege heeft geen feiten of omstandigheden gesteld over mogelijke eerdere overtredingen van eiseres die zien op verblijfsrecreatieve verhuur.
8.7
Anders dan het Bestuurscollege stelt, volgt het gevaar voor herhaling niet uit de door eiseres overgelegde huurovereenkomsten. Daaruit volgt weliswaar dat de woning in september en oktober 2024 tegen betaling verhuurd wordt voor een periode van drie respectievelijk vier weken, maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van verblijfsrecreatieve verhuur. Verblijfsrecreatieve verhuur is niet gedefinieerd in het ROB. Het Bestuurscollege heeft daarom aansluiting gezocht bij de definitie van recreatiewoning in het ROB (een woning die gedurende een periode van minimaal negen maanden wordt gebruikt voor verblijfsrecreatie). Het Bestuurscollege heeft verblijfsrecreatieve verhuur vervolgens aan deze definitie ‘gespiegeld’ en daaruit afgeleid dat verhuur van de woning van langer dan drie maanden per jaar per definitie verblijfsrecreatieve verhuur oplevert. Het Gerecht volgt het Bestuurscollege niet in deze uitleg. Naar het oordeel van het Gerecht kan van verblijfsrecreatieve verhuur alleen sprake zijn als een woning wordt verhuurd met een recreatief doel. Uit de door eiseres overgelegde verklaring van het Amsterdam UMC volgt dat de huurder, [naam neuroloog], de woning niet huurt voor recreatieve doeleinden maar vanwege zijn werkzaamheden die hij in de maanden mei en september/oktober 2024 in het ziekenhuis op Bonaire verricht.

Conclusie en gevolgen

9. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar woning verblijfsrecreatief werd verhuurd op de peildatum, mag zij haar woning niet verblijfsrecreatief verhuren. Haar beroep tegen de last onder dwangsom is echter toch gegrond. Er was namelijk geen sprake van een overtreding ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom. De last kon ook niet ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding worden opgelegd en gevaar voor herhaling ligt evenmin voor de hand. Dat eiseres haar woning verhuurt aan collega-artsen die in het ziekenhuis op Bonaire werken, levert naar het oordeel van het Gerecht geen strijdigheid met het ROB op, omdat in die gevallen geen sprake is van verblijfsrecreatief verblijf.
10. Het beroep van eiseres is gegrond. Het Gerecht vernietigt die last onder dwangsom.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet het Bestuurscollege het door eiseres betaalde griffierecht van USD 84,- aan haar vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt USD 391,-) bedragen die proceskosten USD 782,-.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep van eiseres
    gegrond;
  • vernietigtde last onder dwangsom van 14 april 2024;
  • veroordeelthet Bestuurscollege tot betaling aan eiseres van haar proceskosten tot een bedrag van USD 782,-;
  • bepaaltdat het Bestuurscollege het door eiseres betaalde griffierecht van
    USD 84,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.