In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is op 24 februari 2021 een vonnis uitgesproken in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 18 april 1959 te Bonaire met elkaar zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De echtscheiding werd op 17 december 1981 uitgesproken en op 18 maart 1982 ingeschreven. De man vorderde de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij hij onder andere het recht van erfpacht op een perceel grond met daarop een fruitschuur aan zichzelf wilde toebedelen. De vrouw had eerder maritaal beslag gelegd op dit recht van erfpacht en de man vorderde ook de opheffing daarvan.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder verzoekschriften en conclusies van antwoord en repliek. De vrouw voerde verweer, maar gaf aan dat zij om bewijstechnische redenen afzag van verweer tegen bepaalde vorderingen van de man. Het gerecht oordeelde dat de gemeenschap van goederen was ontbonden met de inschrijving van de echtscheiding en dat de goederen verdeeld moesten worden. De man had geen belang meer bij zijn vorderingen met betrekking tot het beslag, omdat de vrouw had toegezegd haar medewerking te verlenen aan de opheffing.
Het gerecht oordeelde dat de man recht had op de helft van de huuropbrengsten van de fruitschuur, maar dat de vrouw de onderhoudskosten had gedragen, waardoor er geen vruchten meer te verdelen waren. De vordering van de man om de overbedelingsvergoeding in termijnen te betalen werd afgewezen, omdat de vrouw niet akkoord ging met betaling in termijnen. Uiteindelijk werd de wijze van verdeling gelast, waarbij het recht van erfpacht aan de man werd toegedeeld en hij een bedrag van US$ 12.500,- aan de vrouw moest voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, en beide partijen kregen verlof om kosteloos te procederen.