ECLI:NL:OGEABES:2020:41

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
BON202000258
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van rentepercentage in geldleningsovereenkomsten en nietigheid van overeenkomsten in strijd met goede zeden

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ging het om een geschil tussen een eiser en een gedaagde over twee geldleningsovereenkomsten. De eiser had aan de gedaagde op basis van deze overeenkomsten bedragen van USD 7.000,- en USD 1.350,- ter leen verstrekt. De gedaagde voldeed echter niet aan haar betalingsverplichtingen, wat leidde tot conservatoir beslag op haar bedrijfsgoederen en bankrekening. De eiser vorderde betaling van het totaalbedrag van USD 8.350,-, vermeerderd met contractuele rente, terwijl de gedaagde verweer voerde en reconventionele vorderingen instelde, waaronder de nietigheid van de overeenkomsten vanwege strijd met de goede zeden.

De rechter oordeelde dat de overeengekomen rente in de geldleningsovereenkomsten, die opliep tot 240% per jaar, in strijd was met de goede zeden. De rechter matigde de rente tot het wettelijk maximum van 23% per jaar, zoals vastgesteld in de Wet financiële markten BES. De rechter verklaarde de overeenkomsten nietig voor zover de rente dit percentage overstijgt en wees de vorderingen van de gedaagde in reconventie af. De eiser werd in het gelijk gesteld voor het grootste deel van zijn vorderingen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 23 december 2020 door rechter J.A. van Voorthuizen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Burgerlijke zaken over 2020
Registratienummer: BON202000258
Datum uitspraak: 23 december 2020

VONNIS

in de zaak van

[EISER],

wonende te Bonaire,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen

[GEDAAGDE],

wonende te Bonaire,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout.

Het procesverloop

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 8 juni 2020,
  • het verweerschrift van 23 september 2020,
  • de op 19 oktober 2020 van de zijde van [eiser] overgelegde productie 9,
  • de comparitie van partijen, gehouden op 26 november 2020, waarbij partijen met hun gemachtigden zijn verschenen.
2. Vonnis is bepaald op heden.

De feiten

In conventie en in reconventie
3. [ [Eiser] heeft aan [gedaagde] op grond van een op of omstreeks 21 oktober 2019 gesloten overeenkomst een bedrag van USD 7.000,- ter leen verstrekt (hierna ook: de eerste geldleningsovereenkomst) en daarna op grond van een op of omstreeks 11 november 2019 gesloten overeenkomst nog een bedrag van USD 1.350,- (hierna ook: de tweede geldleningsovereenkomst).
4. De ter leen verstrekte bedragen waren bedoeld voor de aanschaf van bedrijfsgoederen/inventaris.
5. Partijen hebben afspraken met elkaar gemaakt over de (terug)betaling van de hoofdsom, de rente en een boete.
6. [ [Gedaagde] heeft niet aan haar betalingsverplichtingen voldaan.
7. [ [Eiser] heeft ter verzekering van zijn vordering conservatoir (derden)beslag doen leggen op de bedrijfsgoederen/inventaris van [gedaagde] en op de bankrekening van [gedaagde]. De deurwaarder heeft dat beslag, zonder toestemming van [eiser], opgeheven.

Het geschil

In conventie
8. [ [Eiser] vordert, samengevat, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- [ [Gedaagde] te veroordelen tot betaling van USD 8.350,-, vermeerderd met de contractuele rente, althans een ander bedrag nader door het gerecht te bepalen, en te vermeerderen met de wettelijke rente beginnende op 12 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening.
9. [ [Gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
In reconventie
10. [ [Gedaagde] heeft in haar verweerschrift, zo begrijpt het gerecht, reconventionele vorderingen ingesteld. [Gedaagde] vordert, samengevat, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren dat de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten overeenkomsten van geldlening (partieel, daar waar deze zien op de (woeker)rente en de administratieve boete) nietig zijn, zijnde in strijd met de goede zeden;
  • partijen te gebieden tot nieuwe betalingsafspraken te komen met betrekking tot de afbetaling van de geldsom van USD 8.350,-;
  • [Eiser] te gebieden de conservatoire beslagen op te heffen.
11. [ [Eiser] voert gemotiveerd verweer.

De beoordeling

In conventie en in reconventie
12. De vorderingen in conventie en in reconventie worden samen behandeld, aangezien die vorderingen met elkaar verweven zijn.
13. [ Gedaagde] heeft de in conventie gevorderde hoofdsom erkend. Voor zover de vordering in conventie ziet op de hoofdsom zal die vordering dus worden toegewezen.
14. Verder vordert [eiser] in conventie om de hoofdsom te vermeerderen met de contractuele rente. Volgens [eiser] hebben partijen de afspraken die zij met elkaar hebben gemaakt over, onder andere, de betaling van rente, neergelegd in twee schriftelijke geldleningsovereenkomsten. In de eerste schriftelijke geldleningsovereenkomst is een rente opgenomen van 20% over de eerste maand, 17,5% over de tweede maand en daarna een maandelijkse rente van 20%. In de tweede schriftelijke geldleningsovereenkomst is een rente van 20% per maand opgenomen. [Gedaagde] stelt zich op het standpunt nooit een schriftelijke overeenkomst te hebben ontvangen en ondertekend. Zij erkent wel dat zij afspraken met [eiser] heeft gemaakt via Whatsapp en dat zij dergelijke rentepercentages zijn overeengekomen. Zij heeft daarbij opgemerkt dat die percentages zijn afgesproken vanwege de korte looptijd van de leningen. Het totaalbedrag moest binnen twee maanden zijn terugbetaald. Die looptijd komt overeen met de in de volgens [eiser] tot stand gekomen schriftelijke geldleningsovereenkomsten opgenomen looptijd van respectievelijk twee maanden en één maand.
15. [ Gedaagde] betoogt dat de overeengekomen rente in strijd is met de openbare orde en de goede zeden. [Gedaagde] heeft niet aan haar betalingsafspraken kunnen voldoen, waardoor er inmiddels sprake is van een rente van 240% op jaarbasis (12 x 20%). Een dergelijke rente dient gekwalificeerd te worden als een woekerrente. [Eiser] heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van het gerecht.
16. Het gerecht stelt voorop dat voor contractuele rente geen wettelijk maximum bestaat en dat partijen ten aanzien van het rentepercentage in beginsel vrij zijn om overeen te komen wat zij wensen. Die vrijheid is echter begrensd in die zin dat de contractuele rente niet in strijd mag zijn met de openbare orde en/of de goede zeden, zoals bepaald in artikel 3:40 BW BES lid 1 (en 3:41 BW BES), in welk geval de overeenkomst (deels) nietig is.
17. [ Gedaagde] verwijst naar een aantal uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof waarin werd geoordeeld dat een rente van meer dan 18% op jaarbasis nietig is vanwege strijd met de goede zeden. Die jurisprudentie is achterhaald en bovendien ging het daar, anders dan in deze zaak, over het lenen van microkrediet. Verwezen wordt naar de recente uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 24 juli 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:122): “Alles bijeengenomen gaat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om in alle gevallen van kredietverlening zonder zekerheidstelling en ongeacht of sprake is van microkredietverstrekking of niet, te oordelen dat het in strijd met de goede zeden is om een hogere rente te bedingen dan 18%, zoals de oordelen in de drie kort geding vonnissen van 1999 in de rechtspraktijk zijn opgevat, of 24% zoals de wetgever voor de BES-eilanden heeft vastgesteld, of 27% zoals vanaf 5 mei 2017 (met een overgangsperiode van 2 maanden) door de Centrale Bank wordt gehanteerd als beleidsmaatstaf voor het verlenen van vergunningen en/of ontheffingen op basis van de Landsverordening Toezicht Bank- en Kredietwezen.”
18.
Tot de rechterlijke taak behoort de beoordeling of in dit concrete geval sprake is van strijd met de openbare orde en/of de goede zeden. [1]
Weliswaar is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] gedwongen zou zijn door [eiser] om de lening onder de betreffende voorwaarden aan te gaan, maar kennelijk was het voor haar niet mogelijk om elders, bijvoorbeeld bij een financiële instelling (waarbij voor consumentenkrediet ingevolge de Wet financiële markten BES een maximaal rentepercentages van 23% had gegolden) een lening aan te gaan. Partijen zijn dus in die zin niet gelijkwaardig. Kennelijk ging [gedaagde] ervan uit dat het haar wel zou lukken om het geleende bedrag binnen twee maanden terug te betalen. Dat bleek niet het geval en nu bedraagt de rente 240% per jaar. De realiteit is nu dat de twee geldleningsovereenkomsten [gedaagde] in ernstige financiële problemen hebben gebracht en nog verder zullen brengen. Het bedrag aan rente is inmiddels opgelopen tot ruim USD 20.000,- en zal nog (veel) verder oplopen. [Gedaagde] heeft op dit moment geen werk en geen financiële middelen om weer een eigen bedrijf te starten. Zij heeft dus niet de financiële middelen om de hoofdsom binnen afzienbare tijd terug te betalen, terwijl er geen maximale termijn aan de rente is gekoppeld. Het bedrag aan rente staat niet in verhouding tot de geleende som van in totaal USD 8.350,-.
Gelet op het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat de overeengekomen rente in dit geval in strijd is met de goede zeden.
Het gerecht ziet aanleiding om de rente in conventie te matigen en in dit specifieke geval aansluiting te zoeken bij de maximale kredietvergoeding bij consumentenkredieten als bedoeld in de Wet financiële markten BES, die in dit geval (dus) zou neerkomen op 23% per jaar. Dat ligt het meest voor de hand in dit geval.
19. De gevorderde wettelijke rente in conventie zal worden afgewezen, nu de gematigde rente van 23% per jaar in dit geval reeds een vergoeding in verband met vertraging in de betaling wordt geacht te bevatten. Enige schade als gevolg van te late betaling is daarmee dus gecompenseerd zodat er geen grond is voor toewijzing van de wettelijke rente daarover.
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal in reconventie voor recht worden verklaard dat de overeengekomen geldleningsovereenkomsten nietig zijn voor zover de rente een percentage van 23% overstijgt. Dat geldt ook voor wat betreft de overeengekomen boete van USD 15,- per dag, aangezien op dat punt geen verweer is gevoerd.
21. Een betalingsregeling kan het gerecht niet opleggen. Dit is iets wat partijen onderling moeten afspreken. De vordering in reconventie die hierop ziet zal worden afgewezen.
22. De vordering in reconventie om het beslag op te heffen zal worden afgewezen, nu [gedaagde] daar geen belang bij heeft. Tijdens de comparitie van partijen is immers gebleken dat het beslag, overigens zonder toestemming van [eiser], is opgeheven door deurwaarder. Mocht dat niet het geval zijn geweest dan zou deze vordering overigens evenmin toewijsbaar zijn geweest, gelet op de beslissing in conventie.
23. [ Gedaagde] zal als (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in conventie in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op USD 2.415,48, opgebouwd uit USD 168,- griffierecht, USD 136,58 deurwaarderskosten, US$ 992,90 beslagkosten en USS 1.118,- salaris gemachtigde (2 punten x tarief 4; aan het beslagrekest worden geen punten toegekend, nu de inhoud hiervan grotendeels overeenkomt met de inhoud van het verzoekschrift).
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, nu partijen in reconventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.
24. Het verzoek om [gedaagde] toe te staan kosteloos te procederen, zal worden afgewezen bij gebreke aan een onderbouwing middels een KRB-formulier.

De beslissing

Het gerecht:
In conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen USD 7.000,- te vermeerderen met de door het gerecht gematigd vastgestelde rente van 23% per jaar gerekend vanaf 21 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen USD 1.350,- te vermeerderen met de door het gerecht gematigd vastgestelde rente van 23% per jaar gerekend vanaf 11 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op USD 2.415,48, vermeerderd met de nakosten van USD 223,- zonder betekening en verhoogd met USD 84,- in geval van betekening;
In reconventie
verklaart voor recht dat de geldleningsovereenkomsten nietig zijn voor zover de overeengekomen rente een percentage van 23% op jaarbasis overstijgt en voor wat betreft de overeengekomen boete;
compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
In conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten