ECLI:NL:OGEABES:2019:32

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
BON201800372 en BON201800373
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status als ondernemer voor de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) in het kader van een bouwproject op Bonaire

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bouwbedrijf en de Inspecteur der Belastingen. Het bouwbedrijf, opgericht in 2015 voor de bouw van een hotel, kreeg naheffingsaanslagen in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) opgelegd over de jaren 2015 en 2017. De belanghebbende betwistte de naheffingsaanslagen en stelde dat zij geen ondernemer was voor de ABB, omdat zij slechts een eenmalige bouwopdracht had uitgevoerd en niet duurzaam en zelfstandig een economische activiteit verrichtte.

Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende wel degelijk als ondernemer kan worden aangemerkt, omdat zij duurzaam en zelfstandig een economische activiteit verrichtte door het sluiten van bouwovereenkomsten, het inschakelen van onderaannemers en het aannemen van personeel. De Inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften tijdig waren ingediend na kennisname van de aanslagen. Het Gerecht verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en de verzuimboetes, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierechten.

De uitspraak benadrukt de criteria voor het ondernemerschap onder de ABB en de voorwaarden voor het indienen van bezwaar tegen belastingaanslagen. Het Gerecht bevestigde dat de belanghebbende, ondanks de verbondenheid met de opdrachtgever, zelfstandig opereerde en dus als ondernemer kwalificeerde. De beslissing biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Belastingwet BES en de rol van de Inspecteur in het proces.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juli 2019
BBZ nrs. BON201800372 en BON201800373
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[ Belanghebbende ], gevestigd te Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 14 juli 2017 een naheffingsaanslag in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) over het tijdvak 2015 opgelegd van USD 30.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van USD 1.500 (5%).
1.2
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 juli 2017 een naheffingsaanslag ABB over het tijdvak januari t/m maart 2017 opgelegd van USD 30.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van USD 1.500 (5%).
1.3
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 april 2018 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.5
Belanghebbende heeft op 20 juni 2018 beroep ingesteld. Daarvoor heeft belanghebbende tweemaal USD 30 aan griffierecht betaald.
1.6
De Inspecteur heeft op 5 september 2018 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 6 juni 2019 een nader stuk ingediend.
1.8
De zitting heeft op 21 juni 2019 plaatsgevonden te Kralendijk. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [ A ] en [ B ], beiden verbonden aan [ X ]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [ C ] en [ D ]. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De Inspecteur heeft ter zitting met instemming van belanghebbende enige bijlagen uit het rapport boekenonderzoek van 27 maart 2018 ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een bouwbedrijf. Belanghebbende is begin 2015 uitsluitend opgericht voor de bouw van het [ Hotel ] op Bonaire (hierna: het hotel). Belanghebbende heeft zich in februari 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Bonaire
2.2
De heer [ VP ] is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. De heer [ VP ] is tevens insteller van Stichting Particulier Fonds [ Q ] (hierna: SPF). SPF houdt middellijk 10% van de aandelen in [ AP NV ] (hierna: de NV), de opdrachtgever tot de bouw van het hotel en tevens uitbater ervan.
2.3
Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 en 3 maart 2017 bouwovereenkomsten gesloten met de NV met betrekking tot de bouw van het hotel. Daarbij is op 22 juni 2015 een bouwbudget overeengekomen van USD 777.000. Dit budget is op 3 maart 2017 verhoogd naar USD 10.500.000.
2.4
Voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden maakt belanghebbende vooral gebruik van onderaannemers. De facturen van de onderaannemers zijn ten name van belanghebbende uitgereikt en zijn verwerkt in de administratie van belanghebbende.
2.5
In 2016 heeft belanghebbende werknemers in dienst genomen.
2.6
Belanghebbende heeft in november 2015 een bankrekening geopend bij MCB Bank te Bonaire. Voordien werden de onderaannemers rechtstreeks betaald door de NV.
2.7
Gedurende de bouwwerkzaamheden heeft de NV betalingen aan belanghebbende verricht zonder dat door belanghebbende facturen zijn uitgereikt. Zo zijn onder meer op 5, 12 en 25 november 2015 betalingen verricht van respectievelijk USD 400.000, USD 450.000 en USD 120.000. In het eerste kwartaal 2017 heeft de NV betalingen verricht op de bankrekening van belanghebbende voor een totaalbedrag van USD 830.000 (zie bijlage 4 rapport boekenonderzoek). Bij een tekort aan liquide middelen werd de bankrekening van belanghebbende door de NV aangevuld. Dit is wekelijks of tweewekelijks geschied, gebaseerd op de betalingen aan de onderaannemers.
2.8
De bouw van het hotel is in mei 2017 voltooid. Belanghebbende heeft op 12 juli 2017 aan de NV een factuur voor de bouwwerkzaamheden uitgereikt ten bedrage van USD 19.248.681. Daarbij is geen ABB in rekening gebracht.
2.9
Belanghebbende heeft voor het tweede kwartaal 2015 een aangifte ABB ingediend waarbij zij de haar in rekening gebrachte ABB ten bedrage van USD 25.643 in aftrek heeft gebracht. Belanghebbende heeft in de periode derde kwartaal 2015 tot en met eerste kwartaal 2017 enkel zogenoemde nihilaangiften ABB ingediend.
2.1
Aan belanghebbende zijn op 14 en 17 juli 2017 ambtshalve onderhavige (eerste) naheffingsaanslagen ABB over de tijdvakken 2015 en eerste kwartaal 2017 opgelegd van elk USD 30.000. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd van elk USD 1.500.
2.11
In 2017 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en ABB voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2017. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 maart 2018. Blijkens dit rapport, onderdeel 5.8, bedraagt de na te heffen ABB over het tijdvak 2015 USD 466.426 en over het tijdvak eerste kwartaal 2017 USD 41.225, wegens de verschuldigdheid van ABB over de voortbrengingskosten van het hotel.
2.12
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn op 26 april 2018 (tweede) naheffingsaanslagen over dezelfde tijdvakken opgelegd van respectievelijk USD 436.426 (2015) en USD 11.225 (eerste kwartaal 2017), waarbij rekening is gehouden met de reeds opgelegde (eerste) naheffingsaanslagen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de (eerste) naheffingsaanslagen van juli 2017 terecht en tot een juist bedrag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend, dat zij geen producent is voor de ABB, dat zij geen ondernemer is voor de ABB omdat zij niet duurzaam en niet zelfstandig een economische activiteit verricht en niet deelneemt aan het economische verkeer, en dat zij in beide naheffingstijdvakken op grond van artikel 6.14 Belastingwet BES (tijdstip verschuldigdheid) nog geen ABB was verschuldigd.
3.3
Belanghebbende heeft eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat zij op grond van artikel 6.14 Belastingwet BES (tijdstip verschuldigdheid) nog geen ABB was verschuldigd in beide naheffingstijdvakken. De Inspecteur heeft ter zitting daarop inhoudelijk gereageerd en aangegeven dat zij door de behandeling ervan in dit stadium van de procedure niet in haar processuele positie is geschaad. Het Gerecht zal deze nieuwe grief dan ook meenemen bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
3.4
Belanghebbende heeft ter zitting haar betoog dat gelet op het arrest HR 27 augustus 1986, nr. 23.105, ECLI:NL:HR:1986:BH4864, BNB 1986/321, twee naheffingsaanslagen over hetzelfde tijdvak niet mogelijk zijn, ingetrokken.
3.5
De Inspecteur heeft haar voor het eerst ter zitting ingenomen standpunt omtrent misbruik van recht (fraus legis) ingetrokken.
3.6
Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving ervan.
3.7
Partijen zijn eensluidend van mening dat de verzuimboetes vernietigd moeten worden, zodat daarover geen geschil meer bestaat.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 8.92 Belastingwet BES is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 14 en 17 juli 2017. De bezwaarschriften zijn op 24 oktober 2017 ingediend. Deze bezwaarschriften zijn dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.4
Belanghebbende stelt, hetgeen de Inspecteur aannemelijk acht, dat zij door een onjuiste adressering pas op 17 oktober 2017 op de hoogte is gekomen van de aanslagbiljetten.
4.5
Als met vertraging is kennisgenomen van een aanslag, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL:OGEAC:2018:54). Belanghebbende heeft op 24 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes waarmee zij pas op 17 oktober 2017 bekend is geworden. Dit is binnen de termijn van drie weken, zodat de bezwaartermijn niet is overschreden. De bezwaren zijn daarom ontvankelijk.
4.6
Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur ten onrechte de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Reeds daarom is het beroep gegrond.
Producent
4.7
Op grond van artikel 6.2 Belastingwet BES wordt ABB geheven ter zake van onder meer de levering van door producenten voortgebrachte goederen welke door producenten in het kader van hun onderneming onder bezwarende titel worden verricht.
4.8
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en letter b, Belastingwet BES wordt onder producent verstaan een ondernemer die goederen voortbrengt met behulp van grond- of hulpstoffen of van halffabricaten. Anders dan belanghebbende voorstaat, kan naar het oordeel van het Gerecht ook de ondernemer die slechts één (onroerende) zaak voortbrengt, hieronder worden begrepen. Steun daarvoor kan worden gevonden in artikel 6.4, lid 1, letter g, Belastingwet BES, waarin is bepaald dat onder de levering van goederen onder meer wordt verstaan de oplevering van een als onroerende zaak aan te merken nieuw gebouw of nieuw werk door degene die dat gebouw of werk heeft vervaardigd.
Ondernemer
4.9
Ingevolge artikel 6.8, lid 1, Belastingwet BES wordt onder ondernemer verstaan ‘een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.’
4.1
Volgens de wetgever strookt de definitie van ondernemer van artikel 6.8, lid 1, Belastingwet BES geheel met die is opgenomen in de Wet op de omzetbelasting 1968 (TK, 2009-2010, 32189, nr. 3, blz. 55). Derhalve mag worden aangenomen dat de wetgever met de in artikel 6.8 Belastingwet BES gebezigde term bedrijf geen andere betekenis heeft willen toekennen dan toekomt aan de term bedrijf zoals gehanteerd in artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968, waaraan dezelfde betekenis toekomt als aan de term economische activiteit zoals gehanteerd in het Unierecht (vgl. HR 27 augustus 1985, nr. 21.608, BNB 1985/316).
4.11
Een bedrijf of beroep wordt zelfstandig uitgeoefend indien op eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid prestaties tegen vergoeding worden verricht in het economische verkeer (vgl. HR 30 november 2018, nr. 17/01640, ECLI:NL:HR:2018:2202).
4.12
Belanghebbende betoogt dat zij niet duurzaam een economische activiteit heeft verricht, omdat zij zich slechts heeft bezig gehouden met een eenmalige bouwopdracht. Dit betoog kan reeds om de volgende reden niet slagen. Belanghebbende heeft zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, heeft een bankrekening geopend, heeft gedurende twee jaren bouwactiviteiten verricht jegens de NV onder meer door het inschakelen van onderaannemers, en heeft werknemers in dienst genomen, zodat naar het oordeel van het Gerecht gesproken kan worden van een duurzaam handelen door belanghebbende.
4.13
Verder stelt belanghebbende dat zij niet deelneemt aan het economische verkeer en mitsdien niet als ondernemer is aan te merken, nu zij uitsluitend bouwactiviteiten jegens een verbonden lichaam verricht. Ook deze stelling wordt verworpen. De meerjarige bouwactiviteiten ten behoeve van een andere rechtspersoon, waarbij onderaannemers en werknemers zijn ingeschakeld, kunnen worden gekwalificeerd als een prestatie in het economische verkeer. Eventuele verbondenheid tussen belanghebbende en de opdrachtgever doet daaraan niet af.
4.14
Belanghebbende betoogt verder dat zij en de opdrachtgever tot de bouw van het hotel (de NV) via de heer [ VP ] zijn verbonden met elkaar, zodat zij de economische activiteit niet zelfstandig heeft verricht. Ook dit betoog kan niet slagen. Uitgangspunt is immers dat rechtspersonen geacht worden zelfstandig te zijn. Verder heeft belanghebbende op eigen naam in 2015 en 2017 overeenkomsten gesloten met de NV met betrekking tot de bouw van het hotel, zijn afspraken gemaakt met onderaannemers, zijn werknemers geworven, is een bankrekening geopend en zijn de bouwactiviteiten voor rekening en onder verantwoordelijkheid van belanghebbende verricht. Gelet daarop kan worden geconcludeerd dat belanghebbende voldoende zelfstandig is in de zin van artikel 6.8, lid 1, Belastingwet BES.
4.15
Bij afwezigheid van een fiscale eenheid ABB worden de afzonderlijke vennootschappen binnen een concern aangemerkt als zelfstandige belastingplichtigen voor de heffing van ABB. Handelingen tussen deze concernmaatschappijen zijn derhalve aan de heffing van ABB onderworpen. Anders dan belanghebbende betoogt, kan een eventuele verwevenheid in financieel, organisatorisch en economisch opzicht dus niet meebrengen dat belanghebbende niet als zelfstandig ondernemer kan optreden.
Tijdstip verschuldigdheid
4.16
Ingevolge artikel 6.14, lid 2, Belastingwet BES is uiterlijk op het tijdstip van ontvangst van de vergoeding ABB veschuldigd. Dit betekent dat de verschuldigdheid op een eerder tijdstip dan het tijdstip van uitreiking van de factuur kan ontstaan, namelijk indien de vergoeding eerder is ontvangen.
4.17
Vaststaat dat belanghebbende in de tijdvakken 2015 en eerste kwartaal 2017 vergoedingen heeft ontvangen van ten minste USD 970.000 respectievelijk USD 830.000 (zie 2.7). Op grond van het bepaalde in artikel 6.14, lid 2, Belastingwet BES is daarover in die tijdvakken ABB verschuldigd (naar een tarief van 8%). De onderhavige naheffingsaanslagen ABB over de tijdvakken 2015 en 2017 ten bedrage van elk USD 30.000 zijn mitsdien niet te hoog vastgesteld.
Slotsom
4.18
Uit hetgeen hiervoor in 3.7 en 4.6 is overwogen, volgt dat de beroepen van belanghebbende gegrond zijn. De Inspecteur heeft ten onrechte de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien dienen de verzuimboetes te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 8:115a Belastingwet BES worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES.
5.2
In artikel 5.1 van dit Uitvoeringsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op USD 782 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391, wegingsfactor 1).
5.3
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 8:104, lid 4, Belastingwet BES de betaalde griffierechten van tweemaal USD 30 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen ongegrond;
- vernietigt de verzuimboetes;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van USD 782; en
- draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van USD 60 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 15 juli 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël - van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieBES@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.