In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de belasting op bedrijfsomzetten in Aruba. De belanghebbende, een Arubaanse naamloze vennootschap, was betrokken bij een geschil over naheffingsaanslagen die aan haar waren opgelegd voor de periode van januari 2012 tot en met april 2012. De Inspecteur stelde dat de belanghebbende zelfstandig een bedrijf uitoefende en daarom belastingplichtig was voor de belasting op bedrijfsomzetten (bbo). De belanghebbende voerde aan dat zij niet naast het Partnership, waarvan zij een limited partner was, zelfstandig een bedrijf uitoefende.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba had eerder geoordeeld dat de belanghebbende wel degelijk als ondernemer moest worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de uitleg van het begrip 'ondernemer' in de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten niet afhankelijk is van de BTW-richtlijn 2006. De Hoge Raad benadrukte dat de belanghebbende op eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid prestaties verrichtte in het economische verkeer, wat haar kwalificeert als ondernemer in de zin van de Landsverordening.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarbij het Hof geen onjuiste toepassing van de wet had gegeven. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest biedt belangrijke inzichten in de kwalificatie van ondernemerschap binnen de context van de belastingwetgeving in Aruba.