ECLI:NL:OGEAA:2025:236
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing van bewaring in het kader van asielverzoek
In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 20 augustus 2025 een verzoek tot opheffing van de bewaring van een vreemdeling behandeld. De vreemdeling, die in bewaring is gesteld op bevel van de minister van Justitie en Sociale Zaken, heeft op 9 juli 2025 een verzoek om verdragsrechtelijke bescherming ingediend. De vreemdeling stelt dat er geen zicht meer is op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat de behandeling van zijn verzoek te lang duurt en hij vreest dat zijn bewaring onrechtmatig is. De minister heeft echter aangevoerd dat de behandeling van het verzoek om bescherming slechts een tijdelijke belemmering vormt voor de uitzetting en dat er nog steeds zicht is op uitzetting.
De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling uiteengezet dat de omstandigheid dat er een verzoek om verdragsrechtelijke bescherming is ingediend, niet automatisch betekent dat er geen zicht meer is op uitzetting. Hij heeft benadrukt dat er geen bewijs is dat het land van herkomst van de vreemdeling niet meewerkt aan de gedwongen terugkeer. Bovendien heeft de rechter-commissaris opgemerkt dat, hoewel in beginsel aangenomen moet worden dat bij een bewaring langer dan zes maanden er geen zicht meer is op uitzetting, dit niet automatisch geldt voor elke situatie waarin een verzoek om bescherming is ingediend.
Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat er op dit moment nog geen grond is om te oordelen dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestaat. Het verzoek tot opheffing van de bewaring is afgewezen, en de rechter-commissaris heeft de beslissing op 20 augustus 2025 gegeven, waarbij hij heeft aangegeven dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.