ECLI:NL:OGEAA:2025:212

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
AUA202501246
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Arubaanse rechter in een interregionaal familierechtelijk geschil over hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak verzoekt de moeder, wonende in Nederland maar feitelijk verblijvend in Aruba, om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van haar kind, geboren in Nederland, bij haar in Aruba zal zijn. De vader, die in Nederland woont, is het daar niet mee eens en stelt dat de Arubaanse rechter onbevoegd is om te oordelen, omdat de gewone verblijfplaats van het kind in Nederland is. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 juni 2025, waarbij beide ouders aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. Het Gerecht heeft na de behandeling geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van het kind in Nederland ligt, en heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van de verzoeken kennis te nemen. Het Gerecht heeft partijen aangespoord om afspraken te maken over de terugkeer van het kind naar Nederland, en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 26 juni 2025.

Uitspraak

Beschikking van 26 juni 2025 (bij vervroeging)
Behorend bij EJ. nr. AUA202501246
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[Verzoekster],
wonende in Nederland maar feitelijk verblijvend in Aruba,
verzoekster, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. L.J. Pieters,
tegen
[Verweerder],
wonende in Nederland,
verweerder, hierna: de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith.
Belanghebbenden:
[Belanghebbende], geboren op [geboortedatum] 2024 in Nederland,
hierna: [belanghebbende],
Directie Voogdijraad.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met producties 1 en 2, ingediend op 29 april 2025,
  • de producties 1 tot en met 58 van de vader, ingediend op 12 juni 2025,
  • de producties 1 tot en met 36 van de moeder, ingediend op 13 juni 2025,
  • het verweerschrift, houdende een zelfstandig verzoek, ingediend op 16 juni 2025,
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek met producties 37 tot en met 52, ingediend op 17 juni 2025,
  • de spreekaantekeningen namens de moeder,
  • de spreekaantekeningen namens de vader.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2025. Daarbij waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Namens de Voogdijraad was mevrouw [betrokkene] aanwezig.
1.3
Voorafgaand aan de zitting heeft het Gerecht aan partijen bericht dat tijdens de zitting eerst zou worden gesproken over de bevoegdheid van het Gerecht om kennis te nemen van de verzoeken. Daarover hebben de gemachtigden (beiden aan de hand van spreekaantekeningen) in twee termijnen het woord gevoerd en vragen van het Gerecht beantwoord. Na een korte schorsing heeft het Gerecht aan partijen meegedeeld dat het van oordeel is dat de Arubaanse rechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Daarna hebben de ouders afspraken gemaakt over de momomenten waarop [belanghebbende] en de vader elkaar kunnen zien tot het moment waarop de vader weer naar Nederland vertrekt. Die afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal, dat aan partijen is verstuurd.
1.4
Aan partijen is meegedeeld dat op woensdag 2 juli 2025 uitspraak zal worden gedaan naar aanleiding van de over en weer ingediende verzoeken. Deze is vervroegd naar donderdag 26 juni 2025.

2.DE FEITEN

2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] de minderjarige [belanghebbende] geboren. De vader heeft [belanghebbende] erkend en partijen oefenen samen het ouderlijk gezag over [belanghebbende] uit.
2.2
De moeder en [belanghebbende] zijn op 3 maart 2025 – met instemming van de vader – van Nederland naar Aruba gereisd. Volgens afspraak zouden de moeder en [belanghebbende] op 13 mei 2025 weer naar Nederland vliegen.
2.3
Gedurende het verblijf van de moeder en [belanghebbende] in Aruba is de relatie tussen partijen verbroken. Op of rond 13 mei 2025 heeft de moeder aan de vader bericht dat zij en [belanghebbende] die dag niet naar Nederland zouden terugkeren.

3.DE VERZOEKEN

3.1
De moeder verzoekt om bij beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [belanghebbende] bij de moeder op Aruba zal zijn;
b. vaststelling van een zorgregeling tussen [belanghebbende] en de vader, die door partijen in onderling overleg wordt vastgesteld, zo nodig met behulp van derden;
c. vervangende toestemming te verlenen aan de moeder (voor zover nodig) om [belanghebbende] in te schrijven in het bevolkingsregister van Aruba en uit te schrijven uit de basisregistratie personen in Amsterdam;
d. met compensatie van de kosten in deze procedure.
3.2
De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de Arubaanse rechter onbevoegd is kennis te nemen van de verzoeken van de moeder. Voor het geval het Gerecht van oordeel zou zijn dat het wel rechtsmacht heeft, heeft de vader verzocht:
a. de hoofdverblijfplaats van [belanghebbende] bij hem (in Nederland) te bepalen;
b. een zorgregeling te bepalen met de moeder conform een later aan te leveren schema, of met een frequentie en duur die het Gerecht zal vaststellen.
3.3
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de (voorwaardelijke) verzoeken van de vader.
3.4
Het Gerecht zal hierna ingaan op de stellingen van partijen, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de verzoeken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Deze zaak heeft een interregionaal karakter: [belanghebbende] is immers geboren in Nederland en staat daar ingeschreven, maar heeft ook een groot deel van zijn (nog jonge) leven in Aruba verbleven. De eerste vraag die daarom moet worden beantwoord, is welke rechter bevoegd is over de verzoeken te oordelen. Volgens de moeder is dat de rechter in Aruba, volgens de vader mag alleen de Nederlandse rechter beslissingen nemen over [belanghebbende].
4.2
Bij de vraag welke rechter bevoegd is in interregionale zaken, moet zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de bevoegdheidsbepalingen die gelden volgens het internationaal privaatrecht. [1] Op grond van artikel 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 is – kort gezegd – bevoegd de rechter van de Staat waar de minderjarige zijn of haar gewone verblijfplaats heeft. Toepassing van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, bij welk verdrag Aruba niet is aangesloten maar dat (naar wordt aangenomen) wel behoort tot het ongeschreven interregionaal privaatrecht van Aruba [2] , leidt tot hetzelfde resultaat. Artikel 5 lid 1 van dit verdrag bepaalt immers eveneens dat de rechter van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, beslissingen mag nemen over dit kind. Nederland is een verdragsluitende staat bij het zowel het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 als het verdrag van 1996.
4.3
De vraag is dus wat de gewone verblijfplaats is van [belanghebbende]. Als dat Aruba is, is het Gerecht bevoegd te oordelen over de voorliggende verzoeken. Als de gewone verblijfplaats van [belanghebbende] in Nederland is, mag alleen de Nederlandse rechter (bodem)beslissingen over [belanghebbende] nemen en is het Gerecht onbevoegd.
4.4
Volgens vaste rechtspraak is de gewone verblijfplaats van een kind de plaats waar zich in feite het centrum van zijn of haar leven bevindt. Het gaat dan niet alleen om de vraag waar het kind feitelijk aanwezig is, maar aan de hand van verschillende factoren moet worden beoordeeld of die aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is. Zo kunnen onder andere bepalend zijn de duur, de regelmaat, de omstandigheden en de redenen van het verblijf in een land, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het kind naar school gaat, de taalvaardigheid van het kind en de familiebanden en sociale banden van het kind in dat land. [3]
4.5
Naar het oordeel van het Gerecht is de gewone verblijfplaats van [belanghebbende] in Nederland gelegen, en wel om de volgende reden.
4.6 [
Belanghebbende] is nog bijzonder jong en heeft in zijn korte leven ongeveer evenveel tijd doorgebracht in Nederland als in Aruba. [Belanghebbende] heeft zowel in Nederland als in Aruba familie, heeft in beide landen medische zorg gehad en heeft ook in beide landen contact met andere kinderen (voor zover daarvan sprake is bij een zeer jong kind). Voor zover de gewone verblijfplaats van een kind van deze leeftijd ook afhankelijk is van die van zijn ouders, geldt dat de moeder de nauwste banden heeft met Aruba (zij heeft immers hier haar werk en het grootste deel van haar familie en vrienden) en de vader met Nederland (daar heeft immers hij zijn baan, familie en sociale netwerk). Uit al die omstandigheden kan dus niet worden afgeleid waar [belanghebbende] zijn gewone verblijfplaats heeft.
4.7
Het Gerecht heeft aan partijen de vraag gesteld welke afspraken zij hebben gemaakt over de plaats waar zij [belanghebbende] wilden laten opgroeien. Volgens de vader was de afspraak dat [belanghebbende] in Nederland zou wonen en naar school zou gaan, volgens de moeder hebben partijen nooit concrete afspraken gemaakt. Wat daar ook van zij, vast staat dat de moeder zich eind maart 2023 heeft uitgeschreven uit het bevolkingsregister op Aruba en zich heeft ingeschreven in Nederland. De moeder heeft daarover weliswaar verteld dat die inschrijving in Nederland nodig was omdat zij in die periode bij de vader zou verblijven en medische zorg nodig had, maar ook na dit verblijf is de moeder in Nederland ingeschreven gebleven. Daarbij komt dat de ouders in oktober 2023 samen een woning in Amsterdam hebben aangekocht. Op die woning rust een hypothecaire lening met een looptijd van 30 jaar. Een aantal maanden daarvoor (in mei 2023) had de moeder haar eigen woning in Aruba voor lange termijn verhuurd. In Nederland hebben partijen dus een vaste woning, terwijl zij tijdens hun verblijf in Aruba afhankelijk zijn van het appartement bij de woning van de ouders van de moeder, dat die ouders tot zeer recent verhuurden via Airbnb. In de woning in Amsterdam hebben partijen voor [belanghebbende] een babykamer ingericht, in Aruba beschikken partijen niet over kinderspullen. [Belanghebbende] is in Nederland geboren en staat in Nederland ingeschreven in de basisregistratie personen. Als gevolg daarvan heeft [belanghebbende] zijn vaste huisarts in Nederland en volgt hij het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland.
4.8
In het licht van al het voorgaande heeft [belanghebbende] naar het oordeel van het Gerecht zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Dat de uitvalsbasis van partijen (en daarmee ook van [belanghebbende]) in Nederland was, blijkt ook uit het feit dat partijen voor de bezoeken aan Aruba een retourticket Amsterdam - Aruba boekten. Uitgangspunt was dus dat partijen in Nederland verbleven en tijdelijk naar Aruba reisden, en niet andersom.
4.9
Omdat de gewone verblijfplaats van [belanghebbende] in Nederland is gelegen, is het Gerecht niet bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken.
4.1
Ten overvloede overweegt het Gerecht nog het volgende. Omdat de gewone verblijfplaats van [belanghebbende] in Nederland is en de vader geen toestemming geeft voor een langer verblijf van [belanghebbende] in Aruba, moet [belanghebbende] terugkeren naar Nederland. Het Gerecht dringt erop aan dat partijen, in het belang van [belanghebbende], afspraken maken over de manier en termijn waarop [belanghebbende] weer zal terugkeren naar Nederland. Als één van partijen dat nodig vindt, is het vervolgens aan de kinderrechter in Nederland om verdere beslissingen te nemen over [belanghebbende].
4.11
Ter afsluiting overweegt het Gerecht nog het volgende. Tijdens de zitting heeft het Gerecht met partijen de mogelijkheid van mediation besproken. Het is duidelijk dat er tijdens de relatie van partijen het nodige is voorgevallen, waarop beide ouders hun eigen visie lijken te hebben. In ieder geval zijn de emoties hoog. Daarbij is de situatie feitelijk gecompliceerd, omdat de moeder in Aruba wil wonen en de vader in Nederland wil blijven. Ieder van hen wil echter een frequent contact met [belanghebbende] hebben, wat gezien de afstand tussen Aruba en Nederland lastig is. Het verdient de voorkeur dat partijen een poging doen om de situatie waarin zij nu verkeren samen onder ogen te zien en daarover afspraken te maken. Het Gerecht heeft partijen gewezen op de mogelijkheid van crossborder mediation bij het Centrum Kinderontvoering. [4] Een andere “stevige” mediator met ervaring in grensoverschrijdende omgangszaken en verhuizingszaken is vanzelfsprekend ook een mogelijkheid.
4.12
Omdat partijen samen de ouders zijn van [belanghebbende], zal het Gerecht de proceskosten tussen hen compenseren. Dit betekent dat ieder van hen de eigen proceskosten moet betalen.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de verzoeken;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en is bij vervroeging uitgesproken ter zitting van 26 juni 2025 in aanwezigheid van mr. K.M. Geerman, griffier.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 2 mei 2024, ECLI:NL:HR:2014:163.
2.Zie Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Maarten en Saba van 21 augustus 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:167.
3.Zie onder andere Hoge Raad 25 maart 2002, ECLI:NL:HR:2022:440.
4.www.mediationbureau.org.