ECLI:NL:OGEAA:2024:84

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AUA202304206
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in planschadeclaim en beoordeling van bestuursorgaan

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap UND PARTNER N.V. een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gericht tegen de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening. Het verzoek betreft een voorlopige voorziening in het kader van een planschadeclaim. De verzoekster is eigenaar van zes percelen in Hooiberg en heeft een vakantiepark in vier fases willen ontwikkelen. Na een eerdere uitspraak van 18 oktober 2023, waarin het gerecht oordeelde dat de Minister binnen drie maanden een reële beslissing moest nemen op het bezwaar van verzoekster, heeft verzoekster op 4 december 2023 een nieuw verzoekschrift ingediend. De Minister heeft op 7 februari 2024 gecommuniceerd dat er meer tijd nodig is voor een reële beslissing, wat verzoekster als onvoldoende beschouwt.

Tijdens de zitting op 14 februari 2024 heeft verzoekster aangevoerd dat de Minister niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en dat er een spoedeisend belang is om een dwangsom op te leggen. De Minister betwistte dit en stelde dat er inmiddels een beslissing was genomen. Het gerecht heeft geoordeeld dat de brief van 7 februari 2024 niet als een reële beslissing kan worden beschouwd, omdat de Minister externe deskundigen nodig heeft om tot een beslissing te komen. Het gerecht concludeert dat er geen spoedeisend belang is dat een voorlopige voorziening rechtvaardigt en dat verzoekster de weg van artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak had moeten bewandelen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen grond voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 28 februari 2024
Lar nr. AUA202304206

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
De naamloze vennootschap
[Verzoekster] UND PARTNER N.V.
gevestigd in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigden: de advocaten mrs. D.W. Ormel en M. Franken,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C.A. Crouch.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 18 oktober 2023 (Lar nr. AUA202302279) heeft het gerecht het beroep van verzoekster tegen de fictief afwijzende beslissing op het bezwaar van verzoekster van 15 maart 2023, betreffende een planschadeclaim gegrond verklaard en heeft het gerecht bepaald dat verweerder binnen drie maanden een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoekster.
Op 4 december 2023 heeft verzoekster onderhavig verzoekschrift ingediend.
Verzoekster heeft op 23 januari 2024 stukken ingediend.
Verweerder heeft op 9 februari 2024 stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2024. Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigden. Tevens waren voor verzoekster aanwezig [directeur] (directeur) en de heer [procuratiehouder] (procuratiehouder). Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Verzoekster is eigenaar van een zestal percelen (kadastraal bekend als 1-R-295, 1-R-239, 1-R-2855, 1-R-724, 1-R-736 en 1-R-2939) ter grootte van in totaal 210.922 m2 gelegen te Hooiberg, waarop zij een vakantiepark (het project) in vier fases wil ontwikkelen.
1.2
Op 23 november 2022 heeft verzoekster een verzoek gedaan strekkende tot toekenning van een tegemoetkoming in de schade in de zin van artikel 30 jo. 31 van de Landsverordening ruimtelijke ontwikkeling (Lro) met betrekking tot de percelen
1-R-295, 1-R-736, 1-R-239, 1-R-724, 1-R-2939 omdat sinds de inwerkingtreding van het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (Ropv) het vakantiepark niet meer te realiseren is (hierna: de planschadeclaim).
1.3
Op 15 maart 2023 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek.
1.4
Op 27 juni 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar.
1.5
Bij uitspraak van dit gerecht van 18 oktober 2023 (AUA202302279) heeft het gerecht het onder 1.4 genoemde beroep gegrond verklaard, de fictief afwijzende beslissing op het bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder binnen drie maanden een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoekster.
1.6
Bij brief van 7 februari 2024 heeft de directeur ad interim van Directie Infrastructuur en Planning (DIP) verzoekster namens verweerder bericht dat DIP een heroverweging heeft gedaan met inachtneming van de onder 1.5 genoemde uitspraak. In de brief staat onder meer:
“(…)
Rekening houdend met de MvT LRO is de DIP bereid met WT aan tafel te gaan zitten en aan te horen of een poging gedaan kan worden om tot een minnelijke oplossing te komen die voor beide partijen gunstig zou kunnen zijn.
(…)
Indien de minnelijke oplossing niet wenselijk is of niet realiseerbaar is moeten de volgende stappen worden genomen, en de volgende vragen worden beantwoord.
(…)
Dit zijn allemaal belangrijke vragen die tot nu toe niet beantwoord ofwel behandeld zijn door de DIP vanwege langdurige onder bemanning, gebrek aan capaciteit en kennis van dot specifieke vakgebied. Planschade claims zijn een nieuwe materie voor de DIP en als zodanig heeft de DIP extern deskundig advies nodig om een reële beslissing te nemen omtrent deze specifieke planschade claim. De reden waarom is omdat het reële beslissing nemen omtrent planschade claims zal een precedent scheppend effect kunnen hebben op alle andere planschade claims die aanhangig zijn, waardoor de DIP niet zomaar, onzorgvuldig en willekeurig, zonder planschadedeskundig advies over kan gaan tot het nemen van een reële beslissing in dit geval.
(…)
DIP dient tenminste in de gelegenheid worden gesteld om deskundigenadvies op te vragen om ten eerste het deskundigenadvies van het bureau Gloudemans te analyseren om te kunnen beoordelen of de claim wel of niet klopt. Verder dient de planschadedeskundigen in opdracht van de DIP een nieuwe analyse en beoordeling moeten maken van dit specifiek geval met inachtneming van het wettelijk kader, alle omstandigheden van het geval en de belangen van de DIP en Land Aruba. Daarnaast zal deze planschadedeskundige de bovengenoemde vragen gesteld in punt 1 tot en met 5 moeten beantwoorden, zodat de DIP het antwoord op deze vragen kunt gebruiken voor toekomstige planschadeclaims.
Gelet op de bovengenoemde heeft de DIP meer tijd nodig om een reële beslissing te nemen omtrent een algemene beleid en standpunt omtrent planschadeclaims.
(…)
WT wordt hierbij bericht dat het verzochte tegemoetkoming in de schade van Afl. 358.202.394,- i.c. niet ingewilligd zal worden.
In dit kader wordt uw verzoek afgewezen en als afgehandeld beschouwd.”
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Lar neemt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing met inachtneming van de uitspraak van de rechter, indien de uitspraak strekt tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing, tenzij artikel 47, vierde lid, is toegepast.
Ingevolge het tweede lid stelt de rechter daarvoor een termijn.
2.2
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Lar kan de wederpartij bij het Gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak, indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51.
Ingevolge het tweede lid kan bij de beslissing op dit verzoek worden bepaald dat het bestuursorgaan aan de wederpartij een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft aan de beslissing te voldoen. De tenuitvoerlegging kan geschieden overeenkomstig Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba.
2.3
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid.
2.4
Ingevolge artikel 56 van de Lar kan het Gerecht bepalen dat het bestuursorgaan, indien of zolang het niet aan een in de uitspraak vervatte voorlopige voorziening voldoet, aan de verzoeker een bij de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De tenuitvoerlegging kan geschieden overeenkomstig Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba.
Standpunten van partijen
3.1
Het verzoek strekt tot ertoe om verweerder te gelasten om alsnog een reële beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster van 15 maart 2023 en te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt ter hoogte van Afl. 25.000,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft de reële beslissing te nemen met een maximum van Afl. 4.000.000,-. Daartoe heeft verzoekster aangevoerd dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 18 oktober 2023. De brief van 7 februari 2024 kan, gelet op de inhoud ervan, niet gezien worden als een (voldragen) beslissing op het door verzoekster gemaakte bezwaar, Gelet op het spoedeisend belang kan niet van verzoekster verlangd worden dat zij middels een artikel 53 Lar procedure de oplegging van een dwangsom verzoekt bij het gerecht, aldus verzoekster.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat inmiddels op 7 februari 2024 een reële beslissing is genomen op het bezwaar van verzoekster en verzoekster hierdoor geen procesbelang heeft bij de door haar verzochte voorziening. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat hetgeen verzoekster vordert via een procedure ex artikel 53 van de Lar verzocht dient te worden. Niet is gebleken van enig spoedeisend belang noch van onevenredig nadeel in de zin van artikel 54 van de Lar.
Beoordeling
4. Het gerecht stelt voorop dat nu de fictief afwijzende beslissing op het bezwaar van verzoekster van 15 maart 2023 bij uitspraak van 18 oktober 2023 is vernietigd (zie 1.5) de fase van bezwaar weer open is gevallen zodat het onderhavig verzoek, hangende bezwaar, aan de eis van formele connexiteit voldoet. Verzoekster kan dan ook worden ontvangen in haar verzoek.
Heeft verweerder voldaan aan de uitspraak van 18 oktober 2023?
5.1
Het gerecht stelt hierbij voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. Het gerecht overweegt als volgt.
5.2
De stelling van verweerder dat hij bij beslissing van 7 februari 2024 een reële beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoekster van 15 maart 2024 volgt het gerecht, gelet op de bewoordingen van die beslissing, niet. Zo wordt daarin aangegeven dat de DIP extern deskundig advies nodig heeft om een reële beslissing te nemen omtrent de planschadeclaim en dat DIP niet zomaar zonder advies over kan gaan tot het nemen van een reële beslissing (zie 1.6). Voorts wordt aangegeven dat de DIP meer tijd nodig heeft om een reële beslissing te nemen omtrent een algemeen beleid en standpunt ter zake planschadeclaims. Dat de beslissing melding maakt dat het verzoek wordt afgewezen en als afgehandeld wordt beschouwt maakt dit niet anders nu desgevraagd ter zitting is bevestigd dat de volgende stap van verweerder is om eigen deskundig advies in te winnen. De brief van 7 februari 2024 wordt daarom beschouwd als een brief van informatieve aard hetgeen ertoe leidt dat verweerder niet heeft voldaan aan de uitspraak van 18 oktober 2023.
Spoedeisend belang dan wel onevenredig nadeel?
6. Naar het oordeel van het gerecht valt niet in te zien dat de door verzoekster gestelde belangen zodanig spoedeisend zijn dat niet de weg van artikel 53 van de Lar bewandeld kan worden. Daarbij overweegt het gerecht dat in beginsel weliswaar de mogelijkheid bestaat om bij wege van voorlopige voorziening verzocht kan worden om te bepalen dat binnen een daartoe gestelde termijn alsnog reëel op het bezwaarschrift wordt beslist en/of kan een andere passende voorziening getroffen worden met daaraan een verbonden dwangsom (zie hierbij de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 9 augustus 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:146) echter dient daarbij het spoedeisend belang of het onevenredig nadeel aanzienlijk te zijn. Het door verzoekster gestelde financieel belang is niet zodanig spoedeisend dat verzoekster niet de weg van artikel 53 van de Lar kan bewandelen. Een procedure ex artikel 53 van de Lar is bij uitstek de manier om verweerder ertoe te dwingen om, onder opleggen van een dwangsom, alsnog te voldoen aan een uitspraak van het gerecht (zie 2.2). Deze procedure hoeft niet, zoals verzoekster heeft aangevoerd, per definitie een lange procedure te zijn. Daar komt nog bij dat verzoekster deze weg niet eens heeft geprobeerd te bewandelen.
7. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.