ECLI:NL:OGEAA:2024:7

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
EJ AUA202302972
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en onderhoudsplicht in een alimentatiezaak

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de vrouw verzocht om een maandelijkse bijdrage van de man voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De vrouw heeft aangevoerd dat de man al geruime tijd geen bijdrage heeft geleverd en dat de kosten toenemen naarmate de kinderen ouder worden. De man heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij niet over de financiële middelen beschikt om bij te dragen, mede door schulden en psychische klachten na het beëindigen van de relatie.

Het gerecht heeft vastgesteld dat ouders verplicht zijn om naar draagkracht bij te dragen in de kosten van hun kinderen. De hoogte van de kinderalimentatie is gebaseerd op de kosten van verzorging en opvoeding en de draagkracht van beide ouders. Het gerecht heeft de kosten voor de kinderen vastgesteld op Afl. 450,- voor het oudste kind en Afl. 650,- voor het jongste kind.

Na beoordeling van de financiële situatie van de man, die een laag inkomen heeft en schulden moet aflossen, heeft het gerecht geconcludeerd dat de man geen draagkracht heeft om de volledige bijdrage te leveren. Echter, het gerecht heeft besloten een minimale bijdrage van Afl. 50,- per kind per maand vast te stellen, met ingang van 1 september 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Beschikking van 16 januari 2024
behorend bij AUA202302972 EJ
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de alimentatiezaak tussen:
[Naam verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER, hierna: de vrouw,
in persoon,
en:
[Naam verweerder], thans geregistreerd als:
[Naam verweerder],
wonende te [adres], Nederland
VERWEERDER, hierna: de man,
in persoon.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 24 augustus 2023,
  • de reactie van de man met bijlagen, ontvangen op 5 november 2023,
  • nadere stukken van de zijde van de vrouw ingediend op 8 november 2023,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 14 november 2023, waar zijn verschenen de vrouw in persoon en de man via videoverbinding.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [ Naam minderjarige kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederland),
- [ Naam minderjarige kind 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederland).
2.3
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.

3.HET VERZOEK

3.1.1
De vrouw verzoekt het gerecht te beslissen dat de man maandelijks een bedrag van Afl. 800,- (Afl. 450,- voor [Naam minderjarige kind 2] en Afl. 350,- voor [Naam minderjarige kind 1]) aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
3.1.2
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat de man al geruime tijd niets meer heeft bijgedragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De vrouw heeft tot heden de volledige zorg van de minderjarigen op zich genomen. De kosten nemen toe naarmate de minderjarigen ouder worden. Daarom wil de vrouw dat de man bijdraagt aan deze kosten teneinde de druk op de vrouw te doen afnemen.
3.2
De man heeft verweer gevoerd en gesteld niet over de draagkracht te beschikken om enige bijdrage te voldoen. De man is na het einde van de relatie van partijen en mede als gevolg van de corona-crisis geconfronteerd met schulden. Hij houdt gemiddeld 100 euro over per maand om daarmee in zijn primaire levensbehoeften te voorzien.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Dit geschiedt naar draagkracht. Artikel 1:406 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA) bepaalt, dat in het geval een ouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk nakomt, zowel de Voogdijraad als de andere ouder de rechter kan verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren.
4.2
Bepalend voor de hoogte van de kinderalimentatie zijn de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de draagkracht van zowel de vrouw als de man. Teneinde ieders draagkracht te bepalen, dienen over en weer de netto-inkomens te worden vastgesteld, alsmede de vaste lasten die in redelijkheid voorrang krijgen boven het betalen van kinderalimentatie.
4.3
De kosten van verzorging en opvoeding
4.3.1
Bij het vaststellen van de kosten van verzorging en opvoeding hanteert het gerecht als richtsnoer dat deze voor kinderen in de leeftijd als die van partijen gemiddeld Afl. 450,- per maand ([Naam minderjarige kind 1]) respectievelijk Afl. 650,- ([Naam minderjarige kind 2]) bedraagt. Het gerecht is van oordeel dat aangenomen kan worden dat de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen in de leeftijd als die van partijen rond dat bedrag liggen. In dit bedrag zijn onder meer begrepen de schoolkosten, de kosten aan kleding en die van recreatie, zodat met de door de vrouw opgevoerde daadwerkelijke kosten van deze lasten bij de vaststelling van de kosten niet afzonderlijk rekening zal worden gehouden.
Dit bedrag kan worden verhoogd indien blijkt van bijzondere uitgaven ten behoeve van de kinderen die niet zijn begrepen in genoemde normbedragen (zoals noodzakelijke kosten voor naschoolse opvang).
Gesteld noch gebleken is dat voor de minderjarigen (andere) noodzakelijke kosten worden gemaakt, zodat de kosten van de minderjarigen worden vastgesteld op Afl. 450,- per maand voor [Naam minderjarige kind 1] en Afl. 650,- per maand voor [Naam minderjarige kind 2], waaraan de ouders naar draagkracht en naar evenredigheid dienen bij te dragen.
4.4
De draagkracht van de man
4.4.1
Gelet op zijn verweer zal het gerecht eerst de draagkracht van de man beoordelen.
4.4.2
De man heeft aangevoerd dat hij na het vertrek van de vrouw met de minderjarigen uit Nederland, psychische klachten heeft ontwikkeld (depressie en PTSS) en werd geconfronteerd met schulden. Dankzij steun van familie en vrienden is de situatie sinds 2020 weer terug naar normaal. Hij heeft een sociale huurwoning en is weer aan het werk. Hij is redelijk stabiel in zijn depressie. Vanwege de aflossing van schulden houdt de man gemiddeld € 100,- per maand over voor zijn primaire levensbehoeften. Hij kan daarom niet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aanvullend toegelicht dat hij een zgn. bbl-opleiding volgt voor timmerman niveau 2 aan het ROC Amsterdam gedurende één dag in de week en dat hij op dit moment 32 uur per week in de bouw werkt. De man is voornemens om, na het behalen van dit diploma naar verwachting in november 2024, verder te gaan leren voor een opzichtersfuntie zodat hij een hoger loon kan verdienen. Omdat de man in opleiding is, heeft hij een laag salaris. Op momenten dat hij extra inkomsten heeft, heeft hij bedragen aan de vrouw overgemaakt ten behoeve van de minderjarigen.
4.4.3
Uit de door de man overgelegde stukken die door de vrouw niet zijn betwist, blijkt dat hij in de periode mei tot en met oktober 2023 € 7.526,20 aan inkomsten heeft ontvangen, dat wil zeggen gemiddeld € 1.254,37 netto per maand. Verder blijkt dat hij € 632,17 per maand aan huur betaalt. Dan resteert er van zijn inkomen nog € 622,20, omgerekend naar Arubaanse florin is dat afgerond Afl. 1.227,- per maand.
Het gerecht houdt bij de beoordeling van de draagkracht van een ouder in beginsel rekening met een forfaitair bedrag van Afl. 1.400,- als kosten voor levensonderhoud waarin zijn begrepen de redelijke kosten van elektriciteit, van water, van telefoon/internet/kabel aansluiting en van autogebruik. Dit heeft tot gevolg dat de man met zijn huidige inkomen geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
4.4.4
Het gerecht zal desondanks in redelijkheid een door de man aan de moeder te betalen minimale bijdrage vaststellen. Het gerecht overweegt daartoe het volgende. Ingevolge artikel 1:404 BWA zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Uitgangspunt bij de bepaling van de draagkracht is dat het daarbij niet alleen aankomt op het inkomen dat de ouder verwerft maar ook op het inkomen dat hij/zij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven.
4.4.5
Uit hetgeen hiervoor in 4.4.3 is overwogen blijkt dat de man, nog los van de schulden die hij dient af te lossen, met zijn huidige inkomen niet over enige draagkracht beschikt. Het gerecht begrijpt de wens van de man om door middel van het volgen van een opleiding zijn toekomstperspectieven te verbeteren. Dit heeft echter wel tot gevolg dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van zijn kinderen.
De man heeft er voor gekozen om het werk-leertraject te gaan volgen en heeft er niet voor gekozen om andere werkzaamheden te gaan verrichten waarmee hij een hoger inkomen zou kunnen verdienen. Uit niets blijkt dat de man geen andere keuze had dan dit werk-leertraject te volgen en evenmin blijkt dat er geen mogelijkheden waren om elders te gaan werken. Het gerecht neemt daarbij in aanmerking dat er op dit moment, zowel in Aruba als in Nederland, sprake is van een krappe arbeidsmarkt en dat de man ook in andere branches kan gaan werken naast of in plaats van zijn huidige werkzaamheden. De man heeft bij zijn keuze kennelijk alleen acht geslagen op de eigen belangen en daarbij geen rekening houden met zijn onderhoudsplicht jegens de minderjarigen. Hoezeer de man de vrijheid mag worden gegund zijn arbeidzaam leven naar eigen inzicht in te richten en hoezeer tot op zeker hoogte te begrijpen is dat hij die keuze maakte vanwege het toekomstperspectief, kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat de man daarmee een aanvaarbare keuze heeft gemaakt, waarbij in voldoende mate is rekening gehouden met de belangen van de minderjarigen en de vrouw als onderhoudsgerechtigde.
Dat had naar het oordeel van het gerecht wel van de man mogen worden verwacht. Gesteld noch gebleken is dat de man niet in staat is om meer uren te werken of andere werkzaamheden te verrichten met een hoger inkomen.
4.4.6
Het vorenstaande betekent echter niet dat het gerecht zal uitgaan van een fictief inkomen dat de man mogelijk zou hebben kunnen verdienen, maar wel dat het gerecht een minimale bijdrage zal vaststellen die hij ten behoeve van de minderjarigen aan de vrouw dient te voldoen. Deze bijdrage zal het gerecht in redelijkheid vaststellen op Afl. 50,- per kind per maand (Afl. 100,- per maand). Het gerecht acht de man in staat die bijdrage te kunnen
4.5
Draagkracht van de vrouw
Gelet op het ontbreken van enige draagkracht aan de zijde van de man en het feit dat het gerecht een minimale door hem te betalen bijdrage zal vaststellen behoeft geen beoordeling meer plaats te vinden van de draagkracht van de vrouw.
4.6
Ingangsdatum
Het gerecht zal de ingangsdatum bepalen op 1 september 2023 omdat de man er met de indiening van het verzoekschrift op 24 augustus 2023 rekening mee had kunnen houden dat een bijdrage zou worden vastgesteld.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
bepaalt de bijdrage van [Naam verweerder] in de kosten van verzorging en opvoeding van [Naam minderjarige kind 1] geboren op [geboortedatum] in NEDERLAND en [Naam minderjarige kind 2] geboren op [geboortedatum] in NEDERLAND, op Afl. 50,- per kind per maand (Afl. 100,- totaal per maand), met ingang van 1 september 2023, en in de toekomst telkens bij vooruitbetaling aan de Voogdijraad te voldoen,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, rechter in dit gerecht, ter zitting van 16 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.