ECLI:NL:OGEAA:2024:28

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
AUA202201260
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herfinancieringsovereenkomst en zorgplicht in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door [VBA] tegen [Gedaagde], heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 28 februari 2024 uitspraak gedaan over een geschil met betrekking tot een herfinancieringsovereenkomst. De zaak betreft de vraag of [VBA] heeft voldaan aan haar zorgplicht bij het aangaan van de herfinancieringsovereenkomst met [Gedaagde]. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [Gedaagde] een lening van Afl. 12.495 had bij [VBA], maar in betalingsproblemen kwam. Na een aantal betalingsachterstanden heeft [VBA] een herfinanciering aangeboden, waarbij een deel van de schuld werd kwijtgescholden en lagere maandlasten werden aangeboden. Het Gerecht heeft beoordeeld of [VBA] aan haar zorgplicht heeft voldaan en of de overeengekomen rente onaanvaardbaar was. Het Gerecht concludeerde dat [VBA] voldoende informatie had verstrekt en dat [Gedaagde] goed op de hoogte was van haar verplichtingen. De vordering van [VBA] werd toegewezen, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten, en [Gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van Afl. 5.584,49 aan [VBA].

Uitspraak

Vonnis van 28 februari 2024
Behorend bij A.R. AUA202201260 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Naam VBA],
te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: [VBA],
gemachtigde: de advocaat mr. J.A. Saade,
tegen:
[Naam gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Bij tussenvonnis van 14 december 2022 heeft het Gerecht overwogen dat het meer informatie nodig had om het geschil van partijen te kunnen beoordelen. Het Gerecht heeft in het tussenvonnis een aantal vragen opgesomd en heeft een comparitie van partijen bepaald op 23 februari 2023. Voorafgaand aan die procedure heeft het Gerecht ontvangen
- De brief van [VBA] van 16 februari 2023 met bijlagen.
1.2
In het tussenvonnis van 14 juni 2023 heeft het Gerecht vastgesteld dat de zitting eerst tweemaal op verzoek van [Gedaagde] is uitgesteld en vervolgens nog een keer op verzoek van [VBA] en dat het – gelet op de langdurige uitlandigheid van [Gedaagde] – niet mogelijk is een nieuwe zittingsdatum te plannen. Om die reden heeft het Gerecht bepaald dat partijen de verzochte informatie bij akte zullen verstrekken.
1.3
Vervolgens heeft het Gerecht ontvangen:
  • de akte van [VBA] van 6 september 2023 met producties 1 tot en met 6;
  • de akte van [Gedaagde] van 6 september 2023 met bijlagen 1 tot ten met 8.
Het Gerecht heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om op 11 oktober 2023 (gelijktijdig) een antwoordakte te nemen. Op verzoek van [Gedaagde] is uitstel verleend voor het indienen van een antwoordakte tot 22 november 2023 en vervolgens tot 10 januari 2024. Aan [Gedaagde] bij e-mail van 29 november 2023 bericht dat geen verder uitstel zal worden verleend. Daarna ontving het Gerecht
- de antwoordakte van [VBA] van 10 januari 2024.
Omdat [Gedaagde] geen antwoordakte heeft ingediend, is aan haar op 10 januari 2024 een “akte niet dienen” verleend. Dit betekent dat het recht van [Gedaagde] om een antwoordakte in te dienen is vervallen (artikel 133 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
1.5
Vervolgens is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Zoals het Gerecht in het tussenvonnis van 14 december 2022 overwoog, moet het Gerecht beoordelen
a. of [VBA] bij het aangaan van de herfinancieringsovereenkomst heeft voldaan aan haar zorgplicht;
b. of het toepassen van de overeengekomen rente in de herfinancieringsovereenkomst, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
c. of deze procedure, met de bijbehorende kosten, vermijdbaar was.
Het Gerecht zal deze vragen hierna achtereenvolgens bespreken.
Ad a. Heeft [VBA] aan haar zorgplicht voldaan?
2.2
Uit de stukken die partijen in het geding heeft gebracht, leidt het Gerecht het volgende af. Op 3 mei 2019 is [Gedaagde] bij [VBA] een lening aangegaan van Afl. 12.495 (inclusief rente en kosten). De eerste paar maanden heeft [Gedaagde] met Afl.492,37 afbetaald, maar vanaf eind oktober 2019 raakte [Gedaagde] achter met betalen. Daarvoor is [Gedaagde] een aantal keer een “late fee” van Afl. 25 in rekening gebracht. Op 10 oktober 2020 bedroeg de totale schuld nog Afl. 7.318,93. Die schuld is op 13 oktober 2020 afgelost met de herfinanciering van Afl. 6.366,93, waarbij [VBA] [Gedaagde] het resterende bedrag van Afl. 952 heeft kwijtgescholden. Bij de herfinanciering is aan [Gedaagde] een “closing fee” van Afl. 331,60 in rekening gebracht en aministratiekosten van Afl. 265. De totale herfinanciering bedroeg daarmee Afl. 6.963,54. Partijen zijn een looptijd van 24 maanden en een maandtermijn van Afl. 336,51 overeengekomen. In totaal zou [Gedaagde] Afl. 1.114,08 aan rente betalen. Het totale bedrag dat [Gedaagde] op grond van de herfinanciering aan [VBA] moest betalen was dus Afl. 8.077,61 (Afl. 6.366,93 + Afl. 331,60 + Afl. 265 + Afl. 1.114,08).
2.3
Over de totstandkoming van de herfinanciering heeft [VBA] in haar akte na tussenvonnis het volgende gesteld. In september 2020 had [Gedaagde] een flinke betalingsachterstand en bedroeg de schuld Afl. 7.318,93. [VBA] heeft [Gedaagde] de gelegenheid gegeven om de achterstand (in termijnen) in te lossen, maar volgens [Gedaagde] kon zij dat niet betalen. Daarop heeft [VBA] haar laten weten dat ook de mogelijkheid bestond om te herfinancieren. Daarmee zou een deel van de schuld worden kwijtgescholden en zou [Gedaagde] lagere maandlasten krijgen. [Gedaagde] heeft voor die optie gekozen.
2.4
Volgens [VBA] heeft de heer [naam] van [VBA] met [Gedaagde] de mogelijkheden doorgelopen en ook de financiële situatie van [Gedaagde] besproken. Daarbij zijn niet alleen de inkomsten van [Gedaagde] (haar salaris, waarop op dat moment geen korting werd toegepast wegens covid of arbeidsongeschiktheid), maar ook haar maandelijkse lasten en andere schulden aan de orde gekomen. Voor wat betreft de schulden heeft [VBA] screeningsverzoeken gedaan aan alle banken en financieringsinstellingen (behalve Aruba Bank en CMB, omdat daarmee geen screeningsovereenkomst bestond). Gelet op de uitkomsten daarvan, bleef de debt ratio van [Gedaagde] ruim onder de marge die normaal wordt gehanteerd. Met [Gedaagde] is duidelijk besproken welke verplichtingen zij zou aangaan. Zo zijn met haar het contract en de bijbehorende voorwaarden doorgenomen. [Gedaagde] heeft welbewust gekozen voor de herfinanciering. Volgens [VBA] stond [Gedaagde] zeer zeker niet “met haar rug tegen de muur”, omdat zij er ook voor had kunnen kiezen om geen nieuwe financiering aan te gaan, maar alleen de achterstand op de oude lening in de te lopen.
2.5
Gelet op de onderbouwde stellingen van [VBA], is het Gerecht van oordeel dat [VBA] bij het aangaan van de herfinancieringsovereenkomst heeft voldaan aan haar zorgplicht. Zij heeft – voor zover dat voor haar mogelijk was – onderzocht wat de financiële ruimte was van [Gedaagde] en of zij deze financiële verplichting aan kon gaan. Daarbij heeft [VBA] voldoende onderbouwd dat de herfinanciering voor [Gedaagde], gelet op haar inkomen van dat moment en de bekende lasten en schulden, verantwoord was.
2.6
Ook moet ervan worden uitgegaan dat [VBA] aan [Gedaagde] duidelijk heeft gemaakt welke verplichtingen zij aanging. [Gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat [VBA] die verplichtingen niet aan haar heeft voorgehouden (en al helemaal niet heeft voorgerekend), maar die stelling – die [VBA] heeft weersproken – heeft zij niet onderbouwd. Het Gerecht moet er daarom vanuit gaan dat [Gedaagde] op basis van de gesprekken met de heer [naam] en de financiële documentatie heeft begrepen (of moest begrijpen) waaraan zij begon. In het contract staat immers uitgelegd dat sprake is van een “ loan amount” van Afl. 6.366,94, een “administrative fee” van Afl. 265, een “closing fee” van Afl. 331.60 en een totale rentelast van Afl. 1.114,08. Ook staat benoemd dat de APR 26,8% is en dat er 24 maanden lang een bedrag van Afl. 336,57 moest worden betaald. In de bijbehorende overeenkomst staat vervolgens expliciet benoemd dat de totale schuld (op de lening van Afl. 6.366,94) Afl. 8.797,68 bedroeg. Daarmee heeft [VBA] aan [Gedaagde] – die goed Nederlands leest en schrijft – voldoende duidelijk gemaakt welke verplichtingen zij aanging.
Ad b. Is het toepassen van de herfinancieringsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
2.7
De volgende vraag is dan of het – zoals [Gedaagde] stelt – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [VBA] [Gedaagde] wil houden aan de afspraken in de herfinancieringsovereenkomst. Daarbij stelt het Gerecht voorop dat het [Gedaagde] is die stelt dat de opstelling van [VBA] onaanvaardbaar is. Het is dan ook aan haar om die stelling hard te maken. Daarbij komt dat uit de term “onaanvaardbaar” blijkt dat de drempel voor [Gedaagde] hoog is: er moet nogal wat aan de hand zijn voordat een beroep op een contractuele bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Of iets “oneerlijk” of “onredelijk” is, is niet relevant, het gaat erom of het “onaanvaardbaar” is dat een partij zijn contractspartij aan de gemaakte afspraken houdt. Dat heeft [Gedaagde] in dit geval niet hard kunnen maken.
2.8
In de eerste plaats meent [Gedaagde] dat het overeengekomen rentepercentage (de APR van 26,8%) onredelijk is, gelet op de ontwerp-Landsverordening consumentenkrediet. Zij heeft zich daarbij ook beroepen op een uitspraak van dit Gerecht van 30 januari 2019 (ECLI:NL:OGEAA:2019:60), waarin is geoordeeld dat het in strijd is met de goede zeden om een rentepercentage van meer dan 18% in rekening te brengen. [VBA] heeft er echter terecht op gewezen dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie anders heeft geoordeeld, en heeft overwogen dat – in ieder geval totdat er een wettelijke regeling bestaat – percentages tot 27% niet ongeoorloofd zijn (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84). Die wettelijke regeling is er nog altijd niet: de Landsverordening consumentenkrediet is nog niet in werking getreden, onduidelijk is wanneer dat zal gebeuren en welk maximaal rentepercentage daarin zal worden opgenomen. Bij die stand van zaken ziet het Gerecht geen aanleiding om op de inwerkingtreding van die Landsverordening vooruit te lopen.
2.9
Ook verder heeft [Gedaagde] niets aangevoerd waaruit de conclusie moet volgen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [VBA] [Gedaagde] houdt aan de gemaakte afspraken, waaronder het afgesproken rentepercentage. Dat de financiële situatie van het gezin van [Gedaagde], gelet op het feit dat haar man onlangs een eigen onderneming is begonnen, op dit moment wisselt is – hoe lastig ook voor [Gedaagde] – daarvoor onvoldoende.
Ad c. Was de procedure vermijdbaar?
2.1
Tot slot is de vraag aan de orde of [VBA] genoeg heeft gedaan om deze procedure te voorkomen. Het Gerecht is van oordeel dat dit wel het geval is.
2.11
Uit de “ promissory notes history” die [VBA] in het geding heeft gebracht, blijkt dat er tussen november 2020 en oktober 2021 veelvuldig contact is geweest tussen [VBA] en [Gedaagde]. Vaak werd het initiatief tot contact genomen door [VBA] (waarbij [Gedaagde] niet altijd bereikbaar was of reageerde). Uit de dossieraantekeningen van [VBA] leidt het Gerecht af dat [Gedaagde] daarbij soms (bijvoorbeeld op 23 augustus 2021) toezegde een betaling te doen, maar dat zij die belofte vervolgens niet nakwam. Op 26 oktober 2021 heeft [VBA] [Gedaagde] een brief gestuurd waarin zij [Gedaagde] liet weten dat de achterstand op dat moment Afl. 5.358,17 was. Daarbij is aangekondigd dat [Gedaagde], als zij de achterstand niet binnen zeven dagen zou inlossen, 10% opslag zou moeten betalen en dat [VBA] het dossier dan zou overdragen aan haar advocaat. Vervolgens heeft de advocaat van [VBA] [Gedaagde] op 9 maart 2022 en 24 maart 2022 aangeschreven.
2.12
Ook als [Gedaagde] (zoals zij stelt) de brieven van de advocaat pas begin april zou hebben ontvangen, geldt dat [VBA] op 14 april 2022 verlof heeft gekregen om beslag te leggen, en dat beslag pas op 28 april 2022 heeft gelegd. [Gedaagde] heeft gezegd dat zij heeft geprobeerd om met [VBA] een betalingsregeling af te spreken, maar dat [VBA] dat niet wilde. Die stelling heeft zij echter helemaal niet onderbouwd. [VBA] heeft wel een brief van 8 april 2022 in het geding gebracht waarin [VBA] aan [Gedaagde] schreef dat zij wilde dat de hele openstaande schuld moest worden betaald, maar dat dat ook in één keer moest gebeuren, blijkt daaruit niet.
2.13
Gelet op het voorgaande komt het Gerecht tot het oordeel dat [VBA] tijdig bij [Gedaagde] aan de bel heeft getrokken over de ontstane achterstand, dat [Gedaagde] ruim de tijd heeft gehad om haar achterstand in te lossen of een betalingsregeling overeen te komen, maar dat [Gedaagde] die kans niet heeft gegrepen. Daarom kan het [VBA] niet worden verweten dat zij uiteindelijk beslag heeft gelegd en een procedure is begonnen om betaling af te dwingen.
Slotsom
2.14
Het voorgaande betekent dat de vordering van [VBA] zal worden toegewezen. Het Gerecht begrijpt dat [VBA] haar vordering inmiddels (grotendeels of volledig) heeft verhaald via het gelegde loonbeslag en dat het beslag daarna is opgeheven.
Mocht er via het loonbeslag minder zijn verhaald dan het bedrag dat in dit vonnis wordt toegewezen, dan hoeft [Gedaagde] alleen nog dat deel te betalen. Als er via het loonbeslag een hoger bedrag is verhaald dan het bedrag dat in dit vonnis wordt toegewezen, dan gaat het Gerecht er vanuit dat [VBA] dat meerdere aan [Gedaagde] terug betaalt.
Buitengerechtelijke kosten
2.15 [
VBA] maakt ook aanspraak op buitengerechtelijke kosten. Die heeft zij begroot op Afl. 750, te weten twee punten volgens het toepasselijke liquidatietarief. In de overeenkomst van geldlening (algemene voorwaarden onder 5) is echter afgesproken dat de incassokosten 10% van het openstaande bedrag bedragen. Dat is in dit geval Afl. 5.584,49 x 10% = Afl. 558,45. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Proceskosten
2.16
Omdat [Gedaagde] in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten van [VBA]. Die kosten worden begroot op:
- explootkosten Afl. 837,00
- salaris gemachtigde Afl. 1.500,00 (3 punten x tarief 3)
- kosten beslaglegging Afl. 883,20 (Afl. 400 aan griffierecht en Afl. 483,20 aan explootkosten).
- totaal Afl. 3.220,20

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
veroordeelt [Gedaagde] om aan [VBA] een bedrag van Afl. 5.584,49 te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 26,80% (APR) per jaar vanaf 1 februari 2022 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [Gedaagde] om aan [VBA] een bedrag van Afl. 558,45 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [VBA] worden begroot op Afl. 3.220,20;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.