ECLI:NL:OGEAA:2024:18

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
AUA202202943
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit overeenkomst van geldlening met betwisting van betalingsverplichtingen

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) betaling van een bedrag van Afl. 14.972,41 van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van verbruikleen die op 6 december 2018 was gesloten, waarbij IFA een bedrag van Afl. 16.534,66 aan de gedaagde had verstrekt. De gedaagde was in gebreke gebleven met de terugbetaling van de lening, wat leidde tot de eis van IFA om het restant van de lening eerder op te eisen. De gedaagde voerde aan dat hij door de pandemie zijn baan was kwijtgeraakt en dat hij niet in staat was om te betalen, maar IFA stelde dat de gedaagde niet had meegewerkt aan een oplossing en dat de rente correct was berekend volgens de geldende regelgeving.

De rechter oordeelde dat de gedaagde, ondanks zijn financiële problemen, niet werd ontslagen van zijn betalingsverplichtingen. De gevorderde hoofdsom werd toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, maar de gevorderde boeterente werd afgewezen omdat deze in strijd was met eerdere jurisprudentie. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die gematigd werden tot Afl. 1.500,00. Het vonnis werd uitgesproken op 14 februari 2024.

Uitspraak

Vonnis van 14 februari 2024
Behorend bij A.R. AUA202202943 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Naam gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 7 december 2022 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief met producties van 1 februari 2023 van IFA;
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen op 6 februari 2023.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 6 december 2018 hebben partijen een overeenkomst van verbruikleen gesloten waarbij IFA een bedrag van Afl. 16,534.66 aan [gedaagde] in verbruikleen heeft verstrekt. Daarbij heeft [gedaagde] zich verplicht dit bedrag, vermeerderd met de overeengekomen rente van 27,25% en kosten van Afl. 330,69, van in totaal Afl. 31,051.20 in 60 maandelijkse termijnen van Afl. 517,52 terug te betalen, te beginnen op 1 juni 2019. [gedaagde] is met de tijdige en volledige aflossing van de lening in gebreke gebleven, waardoor IFA het restant van de lening eerder heeft opgeëist.
2.2
Bij brief van 19 mei 2022 heeft de gemachtigde van IFA [gedaagde] aangemaand om een bedrag van Afl. 14.972,41, vermeerderd met rente, boeterente en kosten binnen zeven dagen te voldoen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
IFA vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van Afl. 14.972,41, vermeerderd met de gematigde rente van 27% per jaar vanaf 30 april 2020 tot een maximum van Afl. 9.702,25, en na het bereiken van dit maximum vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van de algehele voldoening, alsmede de boeterente van 5% over de niet betaalde termijn of over het niet betaalde deel daarvan, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 1.500,00, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
IFA legt aan haar vordering ten grondslag dat, ondanks een hem aangeboden tijdelijk aflossingsplan en na aanmaning, [gedaagde] het verschuldigde niet aan haar heeft voldaan.
3.3 [
gedaagde] voert bij conclusie van antwoord tegen de vordering aan dat hij wel wil betalen maar dat hij op 7 oktober 2020 tijdens de pandemie zijn baan is kwijtgeraakt. Hij is bij IFA geweest en heeft zijn situatie uitgelegd. Tot hij ander werk heeft kan hij niet betalen. Hij heeft IFA gevraagd zijn schuld te bevriezen. IFA is daarmee akkoord gegaan, maar nu is de schuld toegenomen tot Afl. 26.700,00. Dat is misbruik. [gedaagde] probeert het hoofd boven water te houden, maar alles is duur geworden. Hij heeft een hypotheek, water- en elektriciteitsrekeningen en twee kinderen die moeten eten. Op het salaris van zijn echtgenote is tweemaal beslag gelegd. Dat heeft de situatie verergerd.
3.4
Ter zitting heeft IFA naar voren gebracht dat het beslag op het salaris van de echtgenote van [gedaagde] haar eigen geldschuld betreft. IFA heeft geprobeerd tot een nieuwe overeenkomst met [gedaagde] te komen. In oktober en november 2021 is er nog een paar keer contact geweest met [gedaagde], maar er is verder geen medewerking van hem verkregen.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
gedaagde] is niet bij de comparitie van partijen verschenen, zodat het ter zitting door IFA gestelde als niet weersproken voor juist wordt gehouden.
4.2 [
gedaagde] beroept zich op betalingsproblemen doordat hij zijn baan is kwijt geraakt. Hoewel de door [gedaagde] geschetste situatie voor hem schrijnend is, ontslaat hem dat niet van zijn betalingsverplichting jegens IFA. [gedaagde] voert verder aan dat zijn schuld aan IFA inmiddels is verdubbeld wat op misbruik duidt. Bij de berekening van het verschuldigde is IFA op grond van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Hof) van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84) uitgegaan van een rente van 27% in plaats van de overeengekomen rente van 27,25%, zodat van het door [gedaagde] gestelde misbruik niet is gebleken.
4.3
De gevorderde hoofdsom is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de rente. Ook de buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar, aangezien IFA voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze kosten heeft gemaakt.
4.4
De gevorderde boeterente van 5% over de niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan is niet toewijsbaar, gezien eerdergenoemde uitspraak van het Hof. Het betreft een boeterente over niet of niet tijdig betaalde termijnen gedurende de looptijd van de geldleningsovereenkomst. Toewijzing zou ertoe leiden dat het door het Hof in genoemde uitspraak bepaalde maximum wordt overschreden.
4.5 [
gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden gematigd tot Afl. 1.500,00 (1,5 punt volgens het toepasselijke tarief 4) omdat de inhoud van de processtukken van IFA hoofdzakelijk betrekking heeft op een correctie van de te hoog gestelde contractuele rente. Dit komt niet voor rekening van [gedaagde].

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
veroordeelt [gedaagde] om aan IFA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van Afl. 14.972,41, te vermeerderen met de wettelijke rente van 27% per jaar vanaf 30 april 2020 tot de dag der algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 30 april 2020 slechts nog rente verschuldigd is over de resterende hoofdsom;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 1.500,-;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van IFA worden begroot op Afl. 750,-- aan griffierecht, Afl. 215,-- aan explootkosten en Afl. 1.500,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.