ECLI:NL:OGEAA:2024:17

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
AUA202103799
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een lening met een rentepercentage van 27% en de toewijsbaarheid van boeterente

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die niet bij naam is genoemd in het vonnis. De vordering betreft een overeenkomst van verbruikleen die op 27 januari 2015 is gesloten, waarbij IFA een bedrag van Afl. 13.579,57 aan de gedaagde heeft geleend. De gedaagde was verplicht om dit bedrag, vermeerderd met een rente van 27,50%, in 60 maandelijkse termijnen terug te betalen. Echter, de gedaagde is in gebreke gebleven met de terugbetaling, wat heeft geleid tot een aanmaning en uiteindelijk conservatoir beslag op de rekening van de gedaagde.

Tijdens de procedure heeft IFA gevorderd dat de gedaagde het bedrag van Afl. 12.538,37, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, aan haar zou betalen. De gedaagde heeft aangevoerd dat zij in financiële problemen verkeert en heeft verzocht om een verlaging van het maandelijkse aflossingsbedrag. Het gerecht heeft vastgesteld dat de hoofdsom niet betwist is en heeft deze toegewezen, evenals de wettelijke rente, maar heeft de gevorderde boeterente van 5% niet toegewezen, omdat dit in strijd zou zijn met eerdere jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Het vonnis, uitgesproken op 14 februari 2024, veroordeelt de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en wijst het meer of anders gevorderde af. De gedaagde wordt als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die zijn gematigd tot Afl. 3.000,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 14 februari 2024
Behorend bij A.R. AUA202103799 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschapISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
te Aruba,
eiseres, hierna te noemen: IFA,
gemachtigde: mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Naam gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 15 juni 2022 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief met een productie van 22 juni 2022 van IFA;
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen op 27 juni 2022;
- de akte uitlating van IFA;
- de antwoordakte uitlating van [gedaagde].
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 27 januari 2015 hebben partijen een overeenkomst van verbruikleen gesloten waarbij IFA een bedrag van Afl. 13,579.57 aan [gedaagde] heeft geleend. [gedaagde] diende dit bedrag vermeerderd met de overeengekomen rente van 27,50% en kosten, in totaal Afl. 25,403.40 in 60 maandelijkse termijnen van Afl. 423,39 terug te betalen, te beginnen op 14 maart 2015. [gedaagde] is met de tijdige en volledige aflossing van de lening in gebreke gebleven, waardoor IFA het restant van de lening eerder heeft opgeëist.
2.2
Bij aangetekende brief van 3 november 2021 heeft de gemachtigde van IFA [gedaagde] aangemaand om een bedrag van Afl. 12.538,37, vermeerderd met rente en kosten binnen zeven dagen te voldoen.
2.3
Op 26 november 2021 heeft IFA met rechterlijk verlof ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de naamloze vennootschap Stabia Aruba N.V.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
IFA vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van Afl. 12.538,37, vermeerderd met de wettelijke rente per jaar vanaf 14 februari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 14 februari 2020 slechts nog rente verschuldigd is over de resterende hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen boeterente van 5% over de niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 1.500,00, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
IFA legt aan haar vordering ten grondslag dat de overeengekomen effectieve rente hoger is dan het door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie toegestane maximale rentepercentage van 27%. Uit het door IFA overgelegde annuïteitenschema blijkt dat indien er in de overeenkomst van verbruikleen van meet af aan rekening zou zijn gehouden met een effectieve rente van 27% [gedaagde] bij correcte nakoming van de lening een totaalbedrag van Afl. 24.879,40 aan IFA verschuldigd zou zijn geweest in plaats van Afl. 25.403,40 zoals vermeld in de leningsdocumenten. [gedaagde] heeft inmiddels Afl. 12.341,03 betaald waardoor IFA een vordering van Afl. 12.538,37 op [gedaagde] heeft. Ondanks aanmaning is er in der minne geen betaling van het door [gedaagde] aan IFA verschuldigde te verkrijgen.
3.3 [
gedaagde] voert bij conclusie van antwoord tegen de vordering aan dat zij omstreeks 2017 haar vaste baan is kwijt geraakt waardoor zij moeite had aan haar lopende verplichtingen te voldoen. [gedaagde] heeft altijd contact gehouden met IFA en haar situatie uitgelegd. Zij heeft om uitstel van betaling verzocht en is op zoek gegaan naar werk om aan haar betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Toen ze eindelijk vast werk kreeg waren haar schulden zo opgelopen dat ze er nooit bovenop is gekomen.
3.4
Ter zitting heeft IFA naar voren gebracht dat de boeterente los staat van de Annual Percentage Rate (APR). Boeterente en incassokosten zien op betalingsgedrag. Een eerdere lening die [gedaagde] bij IFA had is afgewikkeld. De onderhavige schuld ziet op een nieuwe overeenkomst. De gevorderde wettelijke rente over de bestaande schuld blijft staan.
3.5 [
gedaagde] heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij geen inkomsten had toen zij haar baan was verloren. [gedaagde] had eerder een lening bij IFA. Ze is een nieuwe lening aangegaan om het dak van het huis van haar moeder te laten repareren. Toen ze de lening aanging verdiende ze het minimumloon en had toen ook nog een autolening. Er wordt een hoog bedrag op het salaris van [gedaagde] ingehouden. [gedaagde] verzoekt om dat bedrag te verlagen.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
gedaagde] heeft de gevorderde hoofdsom niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen, aangezien voldoende is gebleken dat [gedaagde] dit bedrag verschuldigd is aan IFA.
4.2
Met betrekking tot de gevorderde rente geldt dat IFA bij de (her)berekening daarvan is uitgegaan van een rentepercentage van 27% in plaats van de overeengekomen rente van 27,50%, conform de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Hof) van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84). Gelet hierop is de gevorderde rente toewijsbaar.
4.3
De gevorderde boeterente van 5% over de niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan is niet toewijsbaar, gezien voornoemde uitspraak van het Hof. Het betreft een boeterente over niet of niet tijdig betaalde termijnen gedurende de looptijd van de geldleningsovereenkomst. Toewijzing zou ertoe leiden dat het door het Hof in genoemde uitspraak bepaalde maximum wordt overschreden.
4.4
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar, aangezien IFA voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze kosten heeft gemaakt.
4.5 [
gedaagde] verzoekt om verlaging van het maandelijks door haar te betalen bedrag aan IFA ter aflossing op haar schuld, omdat zij het financieel zwaar heeft en nauwelijks aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Het gerecht kan geen betalingsregeling vaststellen, maar geeft IFA in overweging een voor [gedaagde] (meer) acceptabele maandelijkse aflossingssom te hanteren.
4.6 [
gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, veroordeeld. Deze worden gematigd tot Afl. 3.000,00 waarbij inbegrepen het salaris in verband met het gelegde beslag (1,5 punt volgens het toepasselijke tarief 4) omdat de inhoud van de processtukken van IFA hoofdzakelijk betrekking heeft op een correctie van de te hoog gestelde contractuele rente. Dit komt niet voor rekening van [gedaagde].

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
veroordeelt [gedaagde] om aan IFA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van Afl. 12.538,37, te vermeerderen met de wettelijke rente van 27% per jaar vanaf 14 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 14 februari 2020 slechts nog rente verschuldigd is over de resterende hoofdsom;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 1.500,-;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van IFA worden begroot op Afl. 750,-- aan griffierecht, Afl. 1.077,56 aan explootkosten en Afl. 3.000,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.