ECLI:NL:OGEAA:2023:59

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AUA202203298
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en ontbinding arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft de verzoeker, een werknemer, een loonvordering ingediend tegen zijn werkgever, de naamloze vennootschap Annor Underwater Repair & Diving Group N.V. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft verzocht om betaling van achterstallig loon over verschillende maanden en om toestemming om kosteloos te procederen. De werkgever heeft verweer gevoerd en een zelfstandig tegenverzoek ingediend, waarin zij de werknemer verzoekt om terugbetaling van eerder uitbetaald salaris, omdat de werknemer zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet zou zijn nagekomen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de werknemer was in dienst bij Annor en ontving een maandelijks salaris. In medio 2020 heeft de werkgever het salaris van de werknemer ingekort. De werknemer heeft vervolgens zijn verplichtingen opgeschort en is vanaf 10 mei 2022 niet meer komen werken. De arbeidsovereenkomst is later ontbonden, maar de werknemer vordert nu betaling van achterstallig loon over de periode van zijn dienstverband.

Het Gerecht heeft de vorderingen van de werknemer beoordeeld en geconcludeerd dat de werkgever onterecht het loon heeft ingehouden. De werkgever heeft niet aangetoond dat de werknemer geen arbeid heeft verricht en heeft geen bewijs geleverd voor haar stellingen. Het Gerecht heeft de loonvordering van de werknemer toegewezen voor de maanden waarin hij recht had op salaris, en de werkgever is veroordeeld tot betaling van de achterstallige bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Het verzoek van de werkgever is afgewezen. De uitspraak is gedaan op 28 maart 2023.

Uitspraak

Vonnis van 28 maart 2023
Behorend bij E.J. no. AUA202203298
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[Naam verzoeker],
te Aruba,
verzoeker in conventie, verweerder in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez,
tegen:
de naamloze vennootschap
ANNOR UNDERWATER REPAIR & DIVING GROUP N.V.,
te Aruba,
verweerster in conventie, verzoekster in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Annor,
gemachtigde: de advocaat mr. J.F.M. Zara.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de pleitaantekeningen van Annor;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 14 februari 2023, waarbij aanwezig waren: [verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en Annor bij haar gemachtigde voornoemd, vergezeld van de heer [naam directeur] (directeur van Annor).
1.2
De datum van beschikking is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Verzoeker] is op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Annor, in de functie van “helper”, tegen een loon van Afl. 2.513,33 per maand.
2.2
Annor heeft medio 2020 het loon van [verzoeker] ingekort.
2.3
Bij e-mailbericht van 9 mei 2022 heeft [verzoeker] Annor medegedeeld dat hij zijn verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst met ingang van 10 mei 2022 opschort, nu Annor hem inmiddels twee maanden achterstallig loon verschuldigd is.
2.4 [
verzoeker] heeft vanaf 10 mei 2022 niet meer gewerkt.
2.5
Bij beschikking van dit Gerecht van 12 augustus 2022 (
EJ. nr. AUA202201827) is de arbeidsovereenkomst tussen partijen (nadat [verzoeker] in de gelegenheid is gesteld om het verzoek in te trekken, hetgeen hij niet heeft gedaan) met ingang van 19 augustus 2022 ontbonden, met toekenning aan [verzoeker] van een ontbindingsvergoeding.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

het verzoek
3.1 [
Verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) hem toestemming verleent om kosteloos te procederen;
b) Annor veroordeelt om tegen kwijting aan [verzoeker] te betalen het bedrag van Afl. 4.675,- in verband met achterstallig loon over de maanden april tot en met mei 2020 en het bedrag van Afl. 3.849,01 in verband met achterstallig loon over de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022;
c) Annor veroordeelt om tegen kwijting aan [verzoeker] te betalen zijn volledig salaris ingaande 1 april 2022 tot en met 19 augustus 2022;
d) Annor veroordeelt aan [verzoeker] te betalen de vertragingsrente over de onder b) en c) toe te wijzen bedragen;
e) Annor veroordeelt aan [verzoeker] te betalen de wettelijke rente over de onder b), c) en d) toegewezen bedragen, te rekenen vanaf de dag der opeisbaarheid daarvan tot de dag der voldoening;
f) Annor veroordeelt aan [verzoeker] te betalen 15% incassokosten over de onder b), c) en d) toe te wijzen bedragen, dan wel een door het Gerecht te bepalen bedrag;
g) ieder andere beslissing neemt die het Gerecht juist voorkomt;
h) Annor veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
Verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat Annor hem achterstallig loon verschuldigd is. Annor heeft namelijk het loon over de maanden april tot en met mei 2020 niet (volledig) uitbetaald, Annor heeft over de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022 ten onrechte eenzijdig een deel van zijn salaris ingehouden en Annor heeft vanaf april 2022 tot 19 augustus 2022 (zijnde de datum waarop de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen) geen salaris aan [verzoeker] uitbetaald.
3.3
Annor heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker], met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
het zelfstandig tegenverzoek
3.4
Annor verzoekt - zo begrijpt het Gerecht - dat het Gerecht [verzoeker] veroordeelt om tegen kwijting aan Annor te betalen het bedrag van Afl. 6.999,39, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
3.5
Annor heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij in de periode van 28 november 2021 tot en met 9 mei 2022 het salaris aan [verzoeker] heeft uitbetaald, terwijl [verzoeker] zijn verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst niet is nagekomen.
3.6 [
verzoeker] heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3.7
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beslissing van belang, worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

ontvankelijkheidsverweer
4.1
Annor heeft gesteld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, nu aan [verzoeker] bij ontbindingsbeschikking van 12 augustus 2022 al een ontbindingsvergoeding is toegekend, zodat er daarnaast geen plaats is voor een vordering tot doorbetaling van loon. Het Gerecht kan Annor in haar verweer niet volgen, nu het in de onderhavige zaak een loonvordering betreft die tijdens het dienstverband is ontstaan en die derhalve betrekking heeft op de periode voorafgaand aan de beëindiging, en die daar ook geen verband mee houdt. Het ontvankelijkheidsverweer zal om die reden worden verworpen.
De volgorde van de beoordeling
4.2
Het Gerecht stelt voorop dat de vorderingen van partijen deels dezelfde periode betreffen. Omdat de stellingen van partijen over die periode uiteenlopen en omdat de uitkomst van de procedure in het zelfstandig tegenverzoek naar het oordeel van het Gerecht van belang is voor de beoordeling van de vraag of het verzoek van [verzoeker] al dan niet (in zijn geheel) kan worden toegewezen, zal het Gerecht eerst het zelfstandig tegenverzoek van Annor bespreken. Na die bespreking volgt eerst een beslissing op het zelfstandig tegenverzoek van Annor, daarna zal worden beslist op het verzoek van [verzoeker].
het zelfstandig tegenverzoek van Annor
4.3
Annor heeft gesteld dat het aan [verzoeker] uitbetaalde salaris over de periode 28 november 2021 tot en met 9 mei 2022 aan haar terugbetaald moet worden, nu dat salaris aan [verzoeker] onverschuldigd is betaald. [verzoeker] is namelijk in voormelde periode op het werk verschenen, maar [verzoeker] heeft geen enkele werkzaamheden verricht, ook niet nadat Annor daartoe de instructie heeft gegeven. Annor beroept zich daarbij op de regel in het arbeidsrecht: geen arbeid geen loon. Ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] geen werkzaamheden heeft verricht, heeft Annor een achttal verklaringen in de procedure gebracht. Die verklaringen zijn allemaal gelijkluidend en inhoudelijk op dezelfde wijze opgesteld.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht hebben de stellingen van Annor geen kans van slagen, en wel om de volgende redenen. De omstandigheid dat de door Annor overgelegde verklaringen allemaal op dezelfde wijze zijn opgesteld en allemaal inhoudelijk identiek zijn, doet vermoeden dat de deze verklaringen niet (geheel) in vrijheid zijn afgelegd, maar mogelijk door Annor zijn geredigeerd en geïnstrueerd.
[verzoeker] heeft hiertegenover gesteld dat hij tijdens voormelde periode - conform zijn arbeidsovereenkomst - altijd stipt op het werk is verschenen, dat er voldoende werk voor hem te doen was, hij geen enkele waarschuwing van Annor heeft ontvangen dat hij niet werkte en dat hij zijn werkzaamheden heeft verricht. Dit waren werkzaamheden c.q. projecten voor twee door hem met name genoemde grote opdrachtgevers van Annor. Het was zelfs zo volgens [verzoeker] dat Annor waarschuwde dat als hij een project niet tijdig afhad hij naar de DAO kon gaan, wat niet anders kan worden uitgelegd dan dat [verzoeker] dan geen loon zou krijgen. Desalniettemin betaalde Annor hem zijn loon niet (tijdig) en kreeg hij daardoor betalingsproblemen.
Annor heeft deze stelling van [verzoeker] niet bestreden en heeft geen (concreet) aanvullend bewijsaanbod gedaan om te bewijzen dat [verzoeker] geen arbeid heeft verricht. Het voorgaande betekent dat er geen bewijsopdracht op grond van artikel 129 RV zal worden gegeven en dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] in de bewuste periode geen arbeid zou hebben verricht en daarom is het Gerecht van oordeel dat het zelfstandig tegenverzoek van Annor dient te worden afgewezen.
het verzoek van [verzoeker]
loon over de maand april en mei 2020
4.5 [
Verzoeker] heeft gesteld dat hij al in de maand april 2020 in dienst van Annor was, maar heeft dit met geen enkel stuk of anderszins onderbouwd. Annor heeft ten verweer aangevoerd dat [verzoeker] pas op 20 mei 2020 in dienst is getreden bij haar en heeft daartoe een aantal loonstroken uit 2021 en 2022 als productie overgelegd waarop als datum van indiensttreding 20 mei 2020 staat vermeld. Nu [verzoeker] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit moet blijken dat hij al in de maand april 2020 bij Annor werkzaam was, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen, gaat het Gerecht ervan uit dat [verzoeker] op 20 mei 2020 in dienst is getreden bij Annor. Het deel van de loonvordering van [verzoeker] dat ziet op de maand april 2020 zal daarom worden afgewezen. Dit geldt ook voor het deel van het verzoek dat ziet op de maand mei 2020, nu gebleken is dat aan [verzoeker] in die maand een bedrag van Afl. 550,- aan loon is uitbetaald en [verzoeker] verder niet heeft toegelicht waarom dit bedrag niet klopt en niet heeft gespecificeerd welk deel van het loon nog zou ontbreken.
loon over de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022
4.6
Annor heeft betwist dat zij ten onrechte eenzijdig een deel van het salaris van [verzoeker] heeft ingehouden, en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Al sinds de uitbraak van het coronavirus heeft Annor met goedkeuring van de werknemers de werktijden verlaagd van acht uren per dag naar zes uren per dag, waardoor het loon dienovereenkomstig minder is geworden. Ook [verzoeker] is met deze arbeidstijdverkorting en loonverlaging akkoord gegaan. Ter onderbouwing hiervan heeft Annor verwezen naar de door [verzoeker] overgelegde loonstroken over voormelde periode, waarop - volgens Annor - te zien is dat [verzoeker] hiervoor voor akkoord heeft getekend.
4.7 [
Verzoeker] heeft de stellingen van Annor weersproken, daartoe stellende dat hij nimmer voor akkoord heeft getekend, maar alleen voor ontvangst van de loonstroken. Gelet op deze betwisting van [verzoeker] en nu op de loonstroken - daar waar [verzoeker] zijn handtekening heeft geplaatst – niets vermeld staat waarvoor [verzoeker] heeft getekend, kan naar het oordeel van Gerecht niet de conclusie getrokken worden dat [verzoeker] met enige verlaging van het loon akkoord is gegaan.
4.8
De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt, is of [verzoeker] gebonden is aan de door Annor opgelegde loonaanpassing. Voormelde vraag moet worden beantwoord met inachtneming van de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf in zijn arrest van 11 juli 2008 (
ECLI:NL:HR:2008:BD1847; Stoof/Mammoet). Kort gezegd komt die maatstaf erop neer dat gewijzigde omstandigheden aanleiding kunnen zijn voor een aanpassing van de individuele arbeidsrelatie, indien:
i. de werkgever als goed werkgever in die gewijzigde omstandigheden aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de overeenkomst;
ii. het door de werkgever gedane voorstel redelijk is en
iii. aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd.
In het algemeen geldt dat het niet is uitgesloten dat de negatieve bedrijfseconomische gevolgen die een werkgever ondervindt ten gevolge van de covid-19 pandemie gewijzigde omstandigheden opleveren waarin die werkgever aanleiding kan vinden om een voorstel tot aanpassing van het loon te doen. Deze gevolgen behoren dus niet zonder meer tot de exclusieve risicosfeer van de werkgever (
zie GEA Aruba 30 september 2020; ECLI:NL:OGEAA:2020:383 en 384). De vraag of de gevolgen van de pandemie in een concreet geval aanleiding geven tot het doen van een voorstel tot aanpassing van het loon is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van die vraag speelt onder meer een rol in welke mate er sprake is van een daling van de omzet, wat de totale lasten zijn van de onderneming, hoeveel liquide middelen de onderneming ter beschikking heeft en welke overige maatregelen er kunnen worden getroffen om de financiële verplichtingen van de onderneming te verlagen. Van een werkgever die van oordeel is dat de gevolgen van de pandemie voor zijn bedrijfsvoering hem noodzaken tot een aanpassing van het (gedeeltelijk door de overheid gesubsidieerd) loon, mag voorts verwacht worden dat hij zijn werknemers omtrent de hiervoor genoemde (financiële) gegevens informeert, alvorens een voorstel tot dergelijke loonaanpassing te doen aan zijn werknemers. Deze kunnen de vraag of (i) de werkgever in een teruglopende omzet als goed werkgever aanleiding heeft om een voorstel tot loonaanpassing te doen, of (ii) het concrete voorstel tot loonaanpassing redelijk is en of (iii) aanvaarding in redelijkheid kan worden gevergd, immers slechts beoordelen indien zij op dit punt over dezelfde informatie beschikken als de werkgever.
4.9
Het Gerecht stelt voorop dat niet is gesteld noch is gebleken dat Annor enige negatieve bedrijfseconomische gevolgen heeft ondervonden als gevolg van de covid-19 pandemie. In tegendeel, onweersproken is gesteld dat het voor Annor niet eens nodig was om tijdens de covid periode loonsubsidie aan te vragen, aangezien zij uiteindelijk altijd over de middelen kon beschikken om het loon uit te betalen. Dat er sprake was van enig andere gewijzigde omstandigheid zoals hierboven is weergegeven, is evenmin gesteld noch gebleken. Annor had derhalve ondanks de covid-19 pandemie geen goede reden tot het doen van een voorstel om het loon van [verzoeker] in te korten. Het Gerecht overweegt verder dat zelfs indien wel sprake zou zijn geweest van enige omzetdaling, dan nog is niet gesteld noch gebleken dat [verzoeker] inzage heeft verkregen in de financiële cijfers van Annor en zich dus zelfstandig een oordeel heeft kunnen vormen over de vraag of er sprake is van een zodanige omzetdaling en gebrek aan financiële middelen dat Annor daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van haar voorstel tot het inkorten van het loon van [verzoeker], of dit voorstel redelijk is en of de acceptatie van de aanpassing in redelijkheid van hem gevergd kan worden. Gelet hierop kan naar het oordeel van het Gerecht niet gezegd worden dat [verzoeker] het voorstel van Annor tot inkorting van zijn loon over de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022 niet in redelijkheid kon weigeren.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Annor zonder overleg met en zonder instemming van [verzoeker] het loon van [verzoeker] over voormelde maanden heeft ingekort.
4.1
Ondanks het bovenstaande heeft Annor nog gesteld dat het loon over voormelde periode niet volledig aan [verzoeker] dient te worden uitbetaald, nu [verzoeker] - zoals door Annor is gesteld, maar door [verzoeker] is betwist - vanwege de inkorting van de werktijden per dag steeds twee uren minder heeft gewerkt. Annor heeft daarom steeds deze twee niet door [verzoeker] gewerkte uren per dag van het loon afgetrokken. Ter onderbouwing hiervan heeft Annor in de procedure gebracht een overzicht van de “
timeclock sheet”, waaruit moet blijken dat [verzoeker] al om 14:00 uur is
uitgekloktin plaats van 16:00 uur. Naar het oordeel van het Gerecht kan het verweer van Annor - ook indien haar stelling juist zou zijn - haar niet baten, nu de omstandigheid dat [verzoeker] niet heeft gewerkt een omstandigheid betreft die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen. Zoals hiervoor onder in de overwegingen van de tegenvordering van Annor is overwogen was [verzoeker] immers bereid om zijn werkzaamheden te verrichten, terwijl hij door toedoen van Annor niet heeft kunnen werken. Dit betekent dat Annor gehouden was om het volledige loon aan [verzoeker] te betalen. Nu zij dat niet heeft gedaan en nu hij evenmin het door [verzoeker] gevorderde bedrag heeft weersproken, ziet het Gerecht aanleiding om dit deel van de vordering toe te wijzen, met dien verstande dat de wettelijke verhoging - omdat tevens de wettelijke rente wordt verzocht - zal worden gematigd tot telkens 12%. De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen zoals in het dictum te vermelden.
loon vanaf 1 april 2022 tot 19 augustus 2022
4.11
Annor heeft erkend dat zij het salaris over de periode vanaf april tot en met 9 mei 2022 niet aan [verzoeker] heeft uitbetaald. Gelet hierop en hetgeen hiervoor is overwogen, is het Gerecht van oordeel dat Annor het volledige salaris over de periode vanaf 1 april tot en met 9 mei 2022 aan [verzoeker] dient te betalen.
4.12
Voor wat betreft de periode vanaf 10 mei tot en met 19 augustus 2022 heeft Annor een beroep gedaan op het beginsel van
no work, no pay. Omdat [verzoeker] vanaf 10 mei 2022 (zonder enige mededeling) niet meer op het werk is verschenen, is Annor hem geen salaris verschuldigd, aldus Annor. Naar het oordeel van het Gerecht heeft dit verweer van Annor geen kans van slagen, en wel om de volgende redenen.
[verzoeker] heeft erkend dat hij vanaf 10 mei 2022 niet meer heeft gewerkt, maar heeft daarbij gesteld dat hij dat heeft gedaan omdat Annor hem op dat moment al twee à drie maanden loon verschuldigd was. Dit maakte dat [verzoeker] op een gegeven moment het werk niet meer kon bereiken, omdat hij zijn transportkosten niet meer kon betalen. [verzoeker] heeft om die reden een beroep gedaan op zijn hem toekomend wettelijk opschortingsrecht.
4.13
Annor heeft de stellingen van [verzoeker] niet weersproken. Die stellingen komen daarom vast te staan. Gelet hierop is het Gerecht van oordeel dat [verzoeker] op goede gronden zijn werkzaamheden heeft opgeschort. [verzoeker] had namelijk al twee à drie maanden geen loon van Annor meer ontvangen Het voorgaande in aanmerking genomen, is het Gerecht van oordeel dat dit een omstandigheid is die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen. Annor dient derhalve het loon te betalen over de periode waarin [verzoeker] zijn werkzaamheden heeft opgeschort, te weten de periode vanaf 10 mei tot en met 19 augustus 2022 (zijnde de datum waarop de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen). De wettelijke verhoging zal - omdat tevens de wettelijke rente wordt verzocht - worden gematigd tot telkens 12%. De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen zoals in het dictum te vermelden
4.14
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en gebleken dat deze daadwerkelijk zijn gemaakt.
4.15
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan [verzoeker] toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.
4.16
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Annor worden veroordeeld in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,- aan griffierechten en Afl. 2.500,- (2 punten, tarief 5) aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in het zelfstandig tegenverzoek
- wijst het verzoek af
in het verzoek
- verleent aan [verzoeker] toestemming om kosteloos te procederen;
- veroordeelt Annor om tegen kwijting aan [verzoeker] te betalen het bedrag van Afl. 3.849,01 in verband met achterstallig loon over de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van telkens maximaal 12%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid daarvan tot de dag der voldoening;
- veroordeelt Annor om tegen kwijting aan [verzoeker] te betalen zijn volledige salaris ingaande 1 april 2022 tot en met 19 augustus 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van telkens maximaal 12%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid daarvan tot de dag der voldoening;
- veroordeelt Annor in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,- aan griffierechten en Afl. 2.500,- aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 28 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.