ECLI:NL:OGEAA:2023:188

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
AUA202300647
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en terugkeerverbod van illegaal verblijvende Venezolaanse

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een uitzettingsbevel van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. Appellante, een Venezolaanse vrouw geboren op 21 maart 1989, was op 6 maart 2020 Aruba binnengekomen als toerist met een verblijfsduur van 25 dagen. Na het verstrijken van deze termijn heeft zij geen verlenging van haar verblijf aangevraagd en is zij op 24 maart 2022 aangetroffen terwijl zij werkzaam was. De minister heeft daarop haar uitzetting bevolen en een periode van niet-toelating van 30 maanden opgelegd, later verlengd naar 42 maanden. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 7 juni 2023 heeft appellante betoogd dat er zicht was op legalisering van haar verblijf, omdat zij een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van een samenlevingsovereenkomst met een Arubaanse Nederlander. Het gerecht oordeelde echter dat de minister redelijkerwijs aan het uitzettingsbevel kon vasthouden, aangezien appellante niet in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning en haar illegale verblijf niet gedoogd hoefde te worden. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het gerecht oordeelde dat de opgelegde periode van niet-toelating niet te lang was, ondanks haar argument dat haar asielaanvraag haar status niet had veranderd.

De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de minister om uitzettingsbevelen uit te vaardigen en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden ingetrokken. Het gerecht heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de appellante geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak van 30 augustus 2023
Lar nr. AUA202300647

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

verblijvend in Venezuela,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 24 maart 2022 heeft verweerder de uitzetting van appellante bevolen en aan haar een periode van niet toelating opgelegd van 30 maanden.
Bij onderscheiden beschikkingen van 10 januari 2023 heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking van 24 maart 2022 gehandhaafd, met dien verstande dat de periode van niet toelating is bepaald op 42 maanden.
Daartegen heeft appellante op 17 februari 2023 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 17 april 2023 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 7 juni 2023, waar partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
1.2
Artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 luidt:
"Bij regeling van de Minister worden de normen vastgelegd voor het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten."
1.3
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Ministeriële Regeling ter uitvoering van onder meer artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang luidt:
"De periode van niet-toelating na een beslissing tot uitwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 bedraagt:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
-1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
-13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
-19 tot en met 24 maanden: 30 maanden:
- 25 tot en met 30 maanden: 36 maanden
- 31 tot en met 36 maanden: 42 maanden […]"
Feiten
2.1
Appellante, geboren op 21 maart 1989 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is Aruba op 6 maart 2020 als toerist binnengekomen, met een toegestane verblijfsduur van 25 dagen.
2.2
Op 19 januari 2021 heeft appellante een asielaanvraag gedaan, die bij beschikking van 11 september 2021 is afgewezen.
2.3
Op 22 februari 2022 is appellante een samenlevingsovereenkomst aangegaan met een Arubaanse Nederlander.
2.4
Op 24 maart 2022 werd appellante werkzaam aangetroffen.
2.5
Bij onderscheiden beschikkingen van 24 maart 2022 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van appellante bevolen.
2.6
Bij uitspraak van 25 maart 2022 heeft de rechter-commissaris de bewaring onrechtmatig geacht. Nadien heeft verweerder aan appellante een meldplicht opgelegd.
2.7
Op 18 juli 2022 heeft appellante een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner ingediend.
2.8
Op 16 november 2022 heeft appellante tegen voormeld uitzettingsbevel bezwaar gemaakt.
2.9
Bij uitspraak van dit gerecht van 13 januari 2023 heeft het gerecht het verzoek van appellante van 21 november 2022 om het treffen van een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het uitzettingsbevel afgewezen.
2.1
Op 11 april 2023 is appellante uitgezet.
De beoordeling
3.1
Aan het uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
3.2
Verweerder voert het verweer dat hij het bezwaar bij de beschikking van 10 januari 2023 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het gerecht het beroep gegrond dient te verklaren, en, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk.
3.2.1
Verweerder heeft het bezwaar bij de beschikking van 10 januari 2023 ontvankelijk geacht. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 19 januari 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:2) vergt onder deze omstandigheden de rechtszekerheid dat niet door de rechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. Gelet hierop, faalt het verweer.
3.3
Appellante betoogt dat verweerder niet had mogen vasthouden aan het uitzettingsbevel omdat er zicht was op legalisering van haar verblijf. Tijdens de bezwaarschriftprocedure heeft zij een aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor verblijf bij partner ingediend. Op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is de minister van Arbeid, Energie en Integratie gehouden deze vergunning aan haar te verlenen. Onder deze omstandigheden had verweerder het uitzettingsbevel niet mogen handhaven, aldus appellante.
3.3.1
Dit betoog faalt. Vast staat dat appellante op 6 maart 2020 in Aruba is toegelaten tot een tijdelijk verblijf van 25 dagen dagen. Zij moest het land dus na het verstrijken van die termijn verlaten, maar heeft dat niet gedaan. Ook heeft zij niet om verlenging van haar verblijfstitel verzocht. Alleen al omdat appellante Aruba na het verstrijken van de haar toegelaten verblijfsduur niet heeft verlaten, heeft verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu een uitzettingsbevel kunnen uitvaardigen. De omstandigheid dat er hangende bezwaar zicht is gekomen op mogelijk legalisering van het illegale verblijf, doet niets af aan de in artikel 15 van de Ltu gegeven bevoegdheid tot het uitvaardigen van een uitzettingsbevel. Weliswaar kan zicht op legalisering van het illegale verblijf aanleiding geven om een uitgevaardigd uitzettingsbevel in te trekken, maar met naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder in dit geval redelijkerwijs kunnen vasthouden aan het uitzettingsbevel. Daarbij is met name van belang dat appellante nog niet in het bezit was van de aangevraagde vergunning tot tijdelijk verblijf. Met de enkele omstandigheid dat zij een samenlevingsovereenkomst heeft met een Arubaanse Nederlander is nog niet gezegd dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie de verzochte vergunning ook daadwerkelijk zou verlenen. Het staat die minister immers vrij om de aanvraag op grond van de in artikel 9, eerste lid, van de Ltu genoemde redenen, bijvoorbeeld in verband met de openbare orde of het algemeen belang, alsnog af te wijzen. Ook als is voldaan aan de voorwaarden voor vergunningverlening bij een bepaald verblijfsdoel (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 7 juni 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:89).
3.4
Appellante betoogt voorts dat haar verblijf gedurende de periode van 19 januari 2021 tot en met 11 september 2021 niet illegaal was, omdat zij toen in afwachting was van de beslissing op haar asielaanvraag. De opgelegde periode van niet-toelating van is dan ook te lang, aldus appellante.
3.4.1
Dit betoog faalt, reeds omdat de asielaanvraag van appellante niets aan haar illegale status heeft veranderd (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 7 juni 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:89).
3.5
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.