Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
"1. Uitgezet kunnen worden:
[…]
d. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen."
"Bij regeling van de Minister worden de normen vastgelegd voor het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten."
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Ministeriële Regeling ter uitvoering van onder meer artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang luidt:
"De periode van niet-toelating na een beslissing tot uitwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 bedraagt:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
-1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
-13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
-19 tot en met 24 maanden: 30 maanden:
[…]"
Beslissing
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 7 september 2022 in zaak nr. AUA202200986;
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep gegrond;
vernietigtde beschikking van de minister van Justitie en Sociale Zaken van 23 maart 2022, kenmerk case-028-2021;
herroepthet bevelschrift tot uitzetting van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, thans de minister van Justitie en Sociale Zaken, van 31 maart 2021 voor zover het de periode van niettoelating betreft, met dien verstande dat [appellant] een periode van niet-toelating van 24 maanden wordt opgelegd;
veroordeeltde minister van Justitie en Sociale Zaken tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 100,- vergoedt.