ECLI:NL:OGHACMB:2023:89

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AUA2022H00212
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en niet-toelating van een Venezolaanse appellant na overschrijding van verblijfsduur op Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Venezolaanse appellant die in Aruba verblijft. De appellant is op 19 december 2019 als toerist Aruba binnengekomen, maar heeft het eiland niet verlaten na het verstrijken van zijn toegestane verblijfsperiode. Op 31 maart 2021 heeft de minister van Justitie en Sociale Zaken een uitzettingsbevel uitgevaardigd, omdat de appellant illegaal in Aruba verbleef. De minister heeft ook een periode van niet-toelating van 30 maanden opgelegd. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba op 7 september 2022. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 maart 2023 heeft de appellant, vertegenwoordigd door zijn rechtsbijstandverlener, aangevoerd dat er zicht was op legalisering van zijn verblijf, omdat hij een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf had ingediend. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de minister op grond van de wet bevoegd was om het uitzettingsbevel uit te vaardigen, aangezien de appellant Aruba niet had verlaten na het verstrijken van zijn verblijfsduur. Het Hof heeft vastgesteld dat de periode van niet-toelating van 30 maanden te hoog was, en heeft deze verlaagd naar 24 maanden, in overeenstemming met de Ministeriële Regeling.

Het Hof heeft de uitspraak van het Gerecht vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant. De beslissing van de minister om de uitzetting van de appellant te bevelen blijft echter in stand, met de aanpassing van de periode van niet-toelating.

Uitspraak

AUA2022H00212
Datum uitspraak: 7 juni 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Venezuela,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 7 september 2022 in zaak nr. AUA202200986, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 31 maart 2021 heeft de minister de uitzetting van [appellant] bevolen en aan hem een periode van niet-toelating opgelegd voor de duur van 30 maanden (hierna: uitzettingsbevel).
Bij beschikking van 23 maart 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 7 september 2022 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2023. [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Odor, rechtsbijstandverlener, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster en mr. J.J.S. Poeran, beiden werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1990 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 19 december 2019 is hij als toerist Aruba binnengekomen. Na verloop van de toegestane verblijfsperiode als toerist heeft hij het eiland niet verlaten. Op 6 maart 2020 heeft hij de minister verzocht om internationale bescherming (hierna: beschermingsverzoek).
1.1.
Op 5 maart 2021 is [appellant] door Guarda Nos Costa aangehouden omdat hij aan het werk was bij United Home Center. Op diezelfde dag heeft hij een beschikking tot ophouding gekregen in afwachting van zijn beschermingsverzoek. Dat verzoek is bij de beschikking van 31 maart 2021 afgewezen. Bij de beschikking van eveneens 31 maart 2021 is aan hem het uitzettingsbevel verstrekt. Daartegen heeft [appellant] op 21 april 2021 een bezwaarschrift ingediend.
1.2.
Hangende het bezwaarschrift heeft United Home Center [appellant] aangemeld bij Departamento di Progreso Laboral (hierna: DPL) voor het verkrijgen van een zogeheten notificatiebrief waarna een aanvraag voor vergunning tot tijdelijk verblijf kan worden ingediend. Bij de brief van 8 februari 2022 heeft de minister van Arbeid, Energie en Integratie de notificatiebrief verstrekt waarin is bevestigd dat [appellant] in de functie van "manager" vrijgesteld is van de verplichte arbeidsmarkttoetsing. Naast deze notificatiebrief moet voor [appellant] een aanvraag voor vergunning tot tijdelijk verblijf worden ingediend, aldus de notificatiebrief. Vervolgens is de vergunningsaanvraag ingediend.
1.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de minister het uitzettingsbevel na heroverweging in bezwaar gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [appellant] sinds 24 december 2019 illegaal op Aruba verbleef. Er is geen sprake van schending van het non-refoulementbeginsel omdat het beschermingsverzoek van [appellant] al was afgewezen op het moment dat het uitzettingsbevel werd uitgevaardigd. Op 10 april 2022 is [appellant] uitgezet.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft overwogen dat [appellant] sinds 24 december 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef waardoor de minister bevoegd was hem uit te zetten. De enkele omstandigheid dat aan de werkgever van [appellant] op 8 februari 2022 een notificatiebrief is verleend en hij een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend, brengt niet met zich dat de minister redelijkerwijs niet heeft kunnen vasthouden aan het uitzettingsbevel omdat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie gehouden is de verzochte vergunning te verlenen. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat ten tijde van het uitzettingsbevel een dergelijke vergunningsaanvraag niet aanhangig was, en dat [appellant] heeft gewerkt.
Hoger beroep
3. [ [appellant] voert aan dat de minister niet had mogen vasthouden aan het uitzettingsbevel omdat er zicht was op legalisering van zijn verblijf. Tijdens de bezwaarschriftprocedure heeft hij namelijk een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba ingediend. Hij voldeed aan alle voorwaarden voor die vergunning, waaronder dus een positief advies van DPL. Onder deze omstandigheden had de minister het uitzettingsbevel niet mogen handhaven.
3.1.
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu luidt:
"1. Uitgezet kunnen worden:
[…]
d. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen."
3.2.
Het Hof stelt vast dat [appellant] op 19 december 2019 in Aruba is toegelaten tot een tijdelijk verblijf van vier dagen. Hij moest het land dus uiterlijk 23 december 2019 verlaten, maar heeft dat niet gedaan. Ook heeft hij niet om verlenging van zijn verblijfstitel verzocht. Alleen al omdat [appellant] Aruba na het verstrijken van de hem toegelaten verblijfsduur niet heeft verlaten, heeft de minister op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu een uitzettingsbevel kunnen uitvaardigen. De omstandigheid dat er hangende bezwaar zicht is gekomen op mogelijk legalisering van het illegale verblijf, doet niets af aan de in artikel 15 van de Ltu gegeven bevoegdheid tot het uitvaardigen van een uitzettingsbevel. Weliswaar kan zicht op legalisering van het illegale verblijf aanleiding geven om een uitgevaardigd uitzettingsbevel in te trekken, maar met het Gerecht is het Hof van oordeel dat de minister in dit geval redelijkerwijs heeft kunnen vasthouden aan het uitzettingsbevel. Daarbij is met name van belang dat [appellant] nog niet in het bezit was van de aangevraagde vergunning tot tijdelijk verblijf. Weliswaar beschikte zijn werkgever over een notificatiebrief van DPL en voldeed hij – naar hij stelt – aan alle voorwaarden voor vergunningverlening bij het verblijfsdoel arbeid in loondienst, maar daarmee is nog niet gezegd dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie de verzochte vergunning ook daadwerkelijk zou verlenen. Het staat die minister immers vrij om de aanvraag op grond van de in artikel 9, eerste lid, van de Ltu genoemde redenen, bijvoorbeeld in verband met de openbare orde of het algemeen belang, alsnog af te wijzen. Ook als is voldaan aan de voorwaarden voor vergunningverlening bij een bepaald verblijfsdoel. Het betoog slaagt niet.
4. Voorts kan [appellant] zich niet vinden in de vaststelling dat hij sinds 24 december 2019 illegaal in Aruba verbleef. Volgens hem was zijn verblijf in de periode van 6 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 niet illegaal omdat hij toen in afwachting was van de beslissing op zijn beschermingsverzoek. De opgelegde periode van niet-toelating van 30 maanden is daarom te lang. Het illegaal verblijf ving aan op 24 december 2019 en eindigde op 6 maart 2020 zodat een periode van niettoelating van 18 maanden had moeten worden opgelegd, aldus [appellant].
4.1.
Artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 luidt:
"Bij regeling van de Minister worden de normen vastgelegd voor het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten."
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Ministeriële Regeling ter uitvoering van onder meer artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang luidt:
"De periode van niet-toelating na een beslissing tot uitwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 bedraagt:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
-1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
-13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
-19 tot en met 24 maanden: 30 maanden:
[…]"
4.2.
Het Hof overweegt dat op goede gronden is vastgesteld dat [appellant] vanaf 24 december 2019 illegaal in Aruba verbleef. Zijn beschermingsverzoek verandert niets aan zijn illegale verblijfsstatus. Het indienen van een beschermingsverzoek hangende een uitzettingsbevel leidt er alleen toe dat het uitzettingsbevel niet ten uitvoer kan worden gelegd zolang niet (afwijzend) op het beschermingsverzoek is beslist. Het niet kunnen uitvoeren van een uitzettingsbevel kan niet gelijk worden gesteld aan een geldige verblijfstitel in de zin van de Regeling. Vaststaat dat [appellant] een geldige verblijfstitel had tot en met 23 december 2019 zodat de periode van illegaal verblijf terecht is vastgesteld op 24 december 2019 tot 31 maart 2021, het moment van uitvaardigen van het uitzettingsbevel. [appellant] heeft de geldigheidsduur van zijn verblijfstitel dus met ruim 15 maanden overschreden. Blijkens de Regeling bedraagt de periode van niet-toelating dan 24 maanden. Zoals ter zitting ook is besproken heeft de minister periode van niet-toelating van 30 maanden opgelegd. In het uitzettingsbevel of de bestreden beschikking is niet onderbouwd waarom in het geval van [appellant] is afgeweken van de Regeling. Ter zitting kon de gemachtigde van de minister hier ook geen duidelijkheid over geven. Er moet daarom worden aangenomen dat de opgelegde periode van niettoelating van 30 maanden op een kennelijke fout berust. Het Hof zal de periode van niet-toelating in overeenstemming met de Regeling vaststellen op 24 maanden. In zoverre slaagt het betoog.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de bestreden beschikking vernietigen. Het Hof ziet aanleiding om zelf in de zaak voorziend het uitzettingsbevel te herroepen voor zover het de periode van niet-toelating betreft, met dien verstande dat de periode van niettoelating 24 maanden bedraagt. De beslissing van de minister waarbij de uitzetting van [appellant] wordt bevolen, blijft dus in stand.
6. De minister moet de proceskosten vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten in beroep vast op een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep eveneens op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 7 september 2022 in zaak nr. AUA202200986;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep gegrond;
III.
vernietigtde beschikking van de minister van Justitie en Sociale Zaken van 23 maart 2022, kenmerk case-028-2021;
IV.
herroepthet bevelschrift tot uitzetting van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, thans de minister van Justitie en Sociale Zaken, van 31 maart 2021 voor zover het de periode van niettoelating betreft, met dien verstande dat [appellant] een periode van niet-toelating van 24 maanden wordt opgelegd;
V.
veroordeeltde minister van Justitie en Sociale Zaken tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
VI.
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.