ECLI:NL:OGEAA:2022:422

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
542 van 2020
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van de verdachte in een strafzaak betreffende valsheid in geschrift en witwassen van goudbaren

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 14 juli 2022 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, stond de verdachte terecht voor het gebruik van vervalste documenten en het (schuld-)witwassen van 46 goudbaren met een totaalgewicht van 55 kilo. De zaak kwam aan het licht na een transport van goud vanuit Venezuela naar Aruba, waarbij de verdachte betrokken was als transporteur. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en bewijsuitsluiting.

Tijdens de zitting op 23 juni 2022 werd de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van het Gerecht bevestigd. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie zijn plichten had verzuimd en dat er sprake was van willekeur in de vervolging. Het Gerecht verwierp deze argumenten en oordeelde dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

Wat betreft de tenlastelegging, oordeelde het Gerecht dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van vervalste documenten. De verdachte werd vrijgesproken van het gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, omdat de vermelding van de herkomst op de documenten niet met opzet was gedaan om te misleiden. Eveneens werd de verdachte vrijgesproken van het (schuld-)witwassen van de goudbaren, omdat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van een mogelijke illegale herkomst van het goud. Het Gerecht besloot tot teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en de rechthebbenden.

Uitspraak

Parketnummer: P-2018/05130
Zaaknummer: 542 van 2020
Uitspraak: 14 juli 2022 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats]
(volgens eigen opgave ter terechtzitting),
wonende in [woonplaats], adres: [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, mrs. E.F. Sulvaran en P.M.E. Mohamed, advocaten in Curaçao, respectievelijk Aruba.
De officier van justitie, mr. T.M. Rethmeier, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 en 2 ten laste bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft, aan de hand van de ter zitting overgelegde pleitnota, bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, althans dat bewijsuitsluiting wordt toegepast en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, althans dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging met een beroep op afwezigheid van alle schuld (AVAS) vanwege een verontschuldigbare rechtsdwaling.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd:
1. dat hij op of omstreeks 09 februari 2018, te Aruba, al dan niet tezamen en in vereniging, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer vals of vervalst geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- Een invoice van [bedrijf] B.V.
- Een douanedocument,
Bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat
- Op de invoice van [bedrijf] B.V. vermeld werd dat de “Country of origin” van de 46 goldbars Arubs is.
- Op het douanedocument vermeld werd dat het land van herkomst van de 46 goudbaren Nederland is.
terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik.
(artikel 2:182 lid van het Wetboek van Strafrecht)
2. dat hij op of omstreeks 09 februari 2018 te Aruba, al dan niet tezamen en in vereniging, van een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid goud van 46 goudbaren (met een totaalgewicht van 55 kilo), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, althans heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen (de 46 goudbaren) was, of wie die voorwerpen voorhanden had,
en/of
een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid goud van 46 goudbaren (met een totaalgewicht van 55 kilo), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of begreep, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
(artikel 2:404 lid 1 onder a en lid 1 onder b jo artikel 2:405 jo artikel 2:406 van het Wetboek van Strafrecht)

3.Formele voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van het Gerecht
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat het Gerecht bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie (hierna: het OM) niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte althans dat bewijsuitsluiting op zijn plaats is wegens normschendingen. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat het OM op verschillende punten zijn plichten heeft verzuimd, nu:
a. sprake is van willekeur: de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur; in dit verband heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – betoogd dat ter zake van transporten als het onderhavige nimmer enige daad van vervolging heeft plaatsgevonden. Het is onredelijk om zonder enige aankondiging van gewijzigd beleid ter zake thans tot vervolging over te gaan.
b. in strijd is gehandeld met beginselen van een goede procesorde: dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In dit verband heeft de verdediging betoogd dat het ondervragingsrecht met betrekking tot getuige [getuige] is geschonden: het OM heeft verdachtes belangen ernstig geschaad door doelbewust [getuige] (zijnde een getuige alsmede een Venezolaanse advocaat) buiten de rechter en de verdediging om te horen terwijl het onderzoek van de zaak op de terechtzitting al aanvang had genomen.
Het Gerecht verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat de vervolging van verdachte een daad van willekeur vormt. De enkele omstandigheid dat – voor zover bekend – niet eerder is overgegaan tot vervolging wegens een dergelijk transport, maakt niet dat sprake is van een ten onrechte niet aangekondigde beleidswijziging. Dat overigens sprake is van een volstrekt onredelijke beslissing van het OM om tot vervolging van de verdachte over te gaan, is evenmin aannemelijk geworden. Het desbetreffende verweer faalt.
Wat de beweerde schending van het recht op een eerlijk proces betreft, door het horen van de getuige [getuige] buiten aanwezigheid van de verdediging, overweegt het Gerecht dat de verdediging ter compensatie daarvan had kunnen verzoeken om de getuige alsnog ter terechtzitting of door de rechter-commissaris te (doen) horen. Nu een dergelijk verzoek niet is gedaan, kan niet worden gezegd dat de verdachte ten onrechte het recht is onthouden om deze getuige te horen. Voor het door de verdediging bepleite gevolg van niet-ontvankelijkverklaring bestaan onder deze omstandigheden geen aanleiding.
Schorsing van de vervolging
Het Gerecht stelt vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Beslissingen inzake het bewijs

4.1
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft op de gronden zoals hiervoor weergegeven (subsidiair) bewijsuitsluiting bepleit van de door de getuige [getuige] op 22 oktober 2019 afgelegde verklaring. Het Gerecht gaat aan dit betoog voorbij, reeds omdat het van oordeel is dat dat het voorhanden zijnde bewijs hoe dan ook onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde.
4.2.1
Ten aanzien van feit 1(gebruik maken van een vals of vervalst geschrift)
Aan verdachte is tenlastegelegd het gebruik maken van een tweetal vervalste documenten, te weten een invoice en een dounedocument. De valsheid bestaat volgens de tenlastelegging daarin dat op de invoice als “country of origin” is vermeld “Aruba”, en op het douanedocument “Nederland” als “land van herkomst”. Dit met de bedoeling om te verhullen dat het goud in werkelijkheid afkomstig is uit Venezuela, aldus de officier van justitie.
Het Gerecht stelt allereerst vast dat, anders dan in de tenlastelegging staat omschreven, op het desbetreffende douaneformulier, onder
land van herkomstniet “Nederland” staat vermeld, maar “Aruba”. Weliswaar is op het formulier Nederland ingevuld als
land van oorsprong(een douanetechnisch ander begrip dan land van herkomst), maar dit is niet het verwijt dat de verdachte in de tenlastelegging wordt gemaakt. Reeds hierom dient de verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Echter ook overigens acht het Gerecht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om de conclusie te rechtvaardigen dat met het douanedocument is beoogd te verhullen dat het goud uit Venezuela afkomstig is. In dit verband is van belang dat voorafgaand aan het onderhavige transport – via de broker die het douaneformulier namens de verdachte heeft ingevuld – aan de douane de vraag is voorgelegd of het nog steeds was toegestaan goud uit Venezuela via Aruba door te voeren. Deze vraag is bevestigend beantwoord. Ook na de aankomst met het goud op de luchthaven in Aruba heeft de medeverdachte [medeverdachte] zich bij de douane gemeld en er daarbij geen geheim van gemaakt dat het goud uit Venezuela afkomstig is. Voorts is door de als getuige gehoorde douaneambtenaren geen eenduidig antwoord gegeven op de vraag, hoe het onderhavige, voor doorvoer gebezigde, formulier moet worden ingevuld. Zo heeft een van hen aangegeven dat als land van herkomst wel degelijk Aruba moet worden ingevuld, en niet Venezuela. Verder lijkt de vermelding van Nederland als land van oorsprong een zodanig in het oog springende ongerijmdheid (nu als land van bestemming ook Nederland is vermeld) dat niet goed voorstelbaar is dat daarmee is beoogd iemand om de tuin te leiden. In dit verband is ook opmerkelijk dat op het formulier staat ingevuld dat het om 1.000 kg goud ging in plaats van 55 kg. Een en ander geeft veeleer aanleiding om te veronderstellen dat het formulier op slordige wijze is ingevuld en niet met het oogmerk van misleiding. Immers het formulier roept door de wijze waarop het is ingevuld juist vragen op en zou daardoor de aandacht van de autoriteiten op het transport kunnen vestigen. Ook de verklaring van de als getuige gehoorde broker biedt hiervoor steun, nu deze heeft verklaard vermoedelijk een eerder als sjabloon opgeslagen formulier te hebben gebruikt en niet alle gegevens opnieuw te hebben gecontroleerd.
Op grond van het vorenstaande – waaronder met name de niet eenduidige informatie zijdens de douane omtrent de juistheid van het aangeven van Aruba als land van herkomst van het goud – kan evenmin met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de vermelding van Aruba als “land of origin” op de invoice ertoe strekte om in strijd met de waarheid te verhullen dat het goud afkomstig is uit Venezuela.
Dit betekent dat ten aanzien van feit 1 vrijspraak dient te volgen.
4.2.2
Ten aanzien van feit 2(witwassen)
Ter beoordeling staat of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (schuld-) witwassen van 46 goudbaren (met een totaalgewicht van 55 kilo).
De verdachte ontkent enige wetenschap te hebben gehad omtrent een mogelijke illegale herkomst van het goud. Hij stelt ervan uit te zijn gegaan dat het ging om een reguliere aankoop van goud (door [bedrijf] B.V. te Curaçao als tussenpersoon) waarbij hij, door inschakeling van de medeverdachte [medeverdachte], slechts het transport verzorgde.
Het Gerecht stelt voorop dat het enkele feit dat het goud afkomstig is uit Venezuela onvoldoende is om daarop het – door de verdachte te weerleggen – vermoeden te baseren dat het onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit misdrijf. De omstandigheid dat uit internationale bronnen naar voren komt dat in Venezuela sprake is van ernstige misstanden verband houdende met illegale mijnbouw is daarvoor onvoldoende. Ook de omstandigheid dat het goud mogelijk op illegale wijze – in strijd met de in Venezuela geldende exportbepalingen - uit Venezuela is uitgevoerd, maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat concreet bewijs hiervoor ontbreekt, maakt de illegale export nog niet dat het goud daardoor afkomstig is uit enig misdrijf, zoals bedoeld in artikel 2:404 e.v van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (vgl. HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:327). Ook de wijze waarop het transport heeft plaatsgevonden (door het te vervoeren als handbagage op een reguliere vlucht) alsmede het feit dat het gaat om nog ongemerkte baren goud, is naar oordeel van het Gerecht onvoldoende voor een gerechtvaardigd vermoeden van illegale herkomst. Weliswaar is door de Nederlandse gouddeskundige L.R. Van Hecke verklaard dat deze wijze van transport zeer ongebruikelijk is, doch uit zijn verklaring is niet duidelijk of hij bijzondere kennis heeft van de hier in de regio gehanteerde methoden. Gebleken is immers dat door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] verscheidene transporten op deze wijze zijn verzorgd, zonder dat deze argwaan hebben gewekt bij de Arubaanse en de Nederlandse autoriteiten. Opmerkelijk in dit verband is verder dat, ook nadat het onderhavige transport was onderschept, een op gelijksoortige wijze vervoerde partij goud, met medeweten en toestemming van het openbaar ministerie, vanuit Aruba is doorgevoerd. Een en ander maakt dat aan de verklaring van de deskundige niet het gewicht toekomt dat de officier van justitie daaraan gehecht wenst te zien.
Dat het reeds op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden voor de verdachte duidelijk had moeten te zijn het transport (mogelijk) betrekking had om (al dan niet middellijk) uit misdrijf verkregen goud, kan niet worden staande gehouden.
Weliswaar kan op grond van onder meer (financieel) onderzoek naar [bedrijf] als opdrachtgever van het onderhavige transport en naar de aan dat transport ten grondslag liggende transactie, een vermoeden rijzen dat met de onderhavige aankoop van goud is beoogd gelden, afkomstig uit de handel in verdovende middelen, wit te wassen, doch concrete aanwijzingen dat de verdachte, als verzorger van het transport, daarvan op de hoogte was, dan wel behoorde te zijn, ontbreken. Weliswaar zijn er enige aanwijzingen dat de verdachte via zijn bedrijf [bedrijf] banden had met [bedrijf], maar dat op zichzelf is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat zijn betrokkenheid verder ging dan alleen het verzorgen van goudtransporten. De omstandigheid dat de verdachte op enig moment over een zgn. ‘general power of attorney’ namens voornoemd bedrijf beschikte, brengt niet met zich dat hij daarmee de hiervoor bedoelde wetenschap van de bedrijfsvoering van [bedrijf] had. Zijn verklaring dienaangaande dat deze volmacht er slechts toe strekte om hem in staat te stellen om het goud namens [bedrijf] in ontvangst te nemen en ter zake van het transport de nodige beslissingen te nemen, acht het Gerecht niet op voorhand ongeloofwaardig.
De conclusie uit dit alles is dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, zodat hij ook van dit feit moet worden vrijgesproken.

5.In beslag genomen voorwerpen

Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
A. Teruggave aan de verdachte
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen papieren en simkaarten. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
B. Teruggave aan rechthebbenden
- Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven personeelslijst zal worden teruggegeven aan het bedrijf [bedrijf 2], zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
- De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan [rechthebbende] ([bedrijf van rechthebbende]), zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
gelast de teruggave van de in rubriek 5A genoemde voorwerpen aan de verdachte;
gelast de teruggave van de in rubriek 5B genoemde voorwerpen aan de rechthebbenden.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 14 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
De zittingsgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: