In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een vennootschap (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft de aanslagen in de winstbelasting voor de jaren 2008, 2009 en 2012. Belanghebbende heeft in de vorm van een civielrechtelijke lening gelden verstrekt aan haar dochtermaatschappij, [P] NV. Voor het jaar 2009 is in geschil of de rentecorrectie van Afl. 126.984 terecht is toegepast, terwijl voor het jaar 2012 de vraag is of verliezen uit eerdere jaren verrekend kunnen worden met de winst in 2012.
Het Gerecht oordeelt dat de rentecorrectie voor 2009 niet terecht is, omdat de rente op nihil gewaardeerd moet worden gezien de financiële toestand van [P] NV. De Inspecteur had de rentecorrectie toegepast op basis van de veronderstelling dat er sprake was van een lening, maar het Gerecht concludeert dat er geen bodemloze putlening is en dat de rente niet in aanmerking kan worden genomen. Voor het jaar 2012 oordeelt het Gerecht dat de voorwaarden waaronder belanghebbende en [P] NV een fiscale eenheid zijn aangegaan, bindend zijn, en dat verliezen uit eerdere jaren niet verrekend kunnen worden met de winsten van de fiscale eenheid.
De uitspraak leidt tot de conclusie dat het beroep tegen de aanslag winstbelasting 2008 niet-ontvankelijk is, het beroep tegen de aanslag winstbelasting 2009 gegrond is en de aanslag winstbelasting 2012 ongegrond is. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het betaalde griffierecht vergoeden.