ECLI:NL:OGEAA:2022:158

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
AR AUA202101056
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld met betrekking tot een geldlening en de beoordeling van opschortingsrechten

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vordert de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) betaling van een bedrag van Afl. 6.529,20 van de gedaagde partij, die zich niet aan de betalingsverplichtingen van een geldlening heeft gehouden. De lening, verstrekt op 10 juli 2018, was oorspronkelijk met een rente van 30,36% per jaar, maar IFA heeft deze rente later verlaagd naar 27% in overeenstemming met de rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De gedaagde heeft slechts zes van de achttien afgesproken termijnen betaald en heeft verzocht om een renteverlaging, waarop IFA niet heeft gereageerd.

De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat zij aanspraak maakt op een bijstelling van de rente naar 18% en dat zij een opschortingsrecht heeft vanwege het uitblijven van een reactie op haar verzoek om renteverlaging en de coronacrisis. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat het niet kunnen aflossen van de lening door de coronacrisis geen opschortingsrecht rechtvaardigt, en dat het uitblijven van een reactie van IFA op de brief van de gedaagde ook geen rechtens afdwingbare verplichting met zich meebrengt.

Het Gerecht heeft de vordering van IFA toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De nevenvordering tot betaling van boeterente is afgewezen, omdat deze in strijd zou zijn met het door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vastgestelde plafond voor rente. Het vonnis is uitgesproken op 25 mei 2022 door rechter-plv. J.T.G. Roovers.

Uitspraak

Vonnis van 25 mei 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202101056
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: mr. M.O. Lopez
1.
DE PROCEDURE
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift,
-de conclusie van antwoord,
-de conclusie van repliek,
-de conclusie van dupliek,
-de akte uitlating producties.
1.2. Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1.
Volgens schriftelijke overeenkomst van 10 juli 2018 heeft IFA aan [gedaagde] Afl. 8.131,97 in verbruikleen verstrekt. [Gedaagde] heeft zich verplicht de geldlening vermeerderd met de overeengekomen kosten en (effectieve) rente van 30,36 % per jaar af te lossen door betaling van achttien opeenvolgende maandelijkse termijnen van Afl. 575,01 te beginnen in augustus 2018.
2.2.
Bij brief van 26 februari 2019 heeft [gedaagde] aan IFA verzocht de rente van de lening bij te stellen tot 18% per jaar. Tevens verzocht zij hetzelfde te doen ten aanzien van een door IFA aan haar in 2016 verstrekte lening, die inmiddels door haar was afgelost. Op deze brief heeft IFA niet gereageerd.
2.3.
Gerekend tot de einddatum van de lening per 25 januari 2020 heeft [gedaagde] niet achttien maar zes termijnbetalingen verricht aan IFA, voor het laatst op 6 juli 2019.
2.4.
Bij brief van 25 maart 2021 heeft de gemachtigde van IFA [gedaagde] gesommeerd om binnen zeven dagen het per 25 januari 2020 resterende saldo van de lening ad Afl. 6.529,20 te betalen vermeerderd met rente en kosten.

3.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING DAARVAN

3.1.
IFA vordert de veroordeling van [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling aan haar van een bedrag van Afl. 6.529,20 vermeerderd met de wettelijke rente daarover gerekend vanaf 25 januari 2020 tot de dag der algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 25 januari 2020 nog slechts rente is verschuldigd over de resterende hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen boeterente van 5% over de niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen vijftien dagen van de vervaldatum van die afzonderlijke termijn en vermeerderd met de overeengekomen en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief in eerste aanleg ad Afl. 750,00 bedragen en gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
IFA baseert haar vordering op de met [gedaagde] gesloten overeenkomst. Zij licht toe de contractuele rente te hebben bijgesteld van 30,36% naar 27% als uitvloeisel van de rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in 2020. Het annuïteitenschema is daarop aangepast, hetgeen leidt tot een vermindering van de door [gedaagde] verschuldigde rente met een bedrag van Afl. 370,92. Daarmee is rekening gehouden bij het bepalen van de hoogte van de vordering.
3.3. [
Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig nader zal worden ingegaan.
3.4.
Centraal in het verweer van [gedaagde] staat dat zij aanspraak meent te kunnen maken op een bijstelling door de rechter van de contractuele rente naar 18%. Zij baseert zich daarvoor op het vonnis dat door het Gerecht op 30 januari 2019 [1] is gewezen in de vergelijkbare zaak tussen IFA en [vorige gedaagde]. Het Gerecht vat dit verweer zo op dat [gedaagde] het Gerecht verzoekt om in deze zaak eenzelfde beslissing te nemen. Daartegen heeft IFA ingebracht dat door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in het door IFA ingestelde hoger beroep in de zaak [vorige gedaagde] bij tussenvonnis van 21 april 2020 anders is geoordeeld [2] . Dat snijdt het verweer van [gedaagde] op zichzelf niet af. Strikt genomen heeft de rechter in eerste aanleg immers de vrijheid om desondanks in een andere zaak een beslissing te nemen die daarvan afwijkt. In zijn algemeenheid is het echter niet verstandig als de rechter in eerste aanleg zich niets van het oordeel van de rechter in hoger beroep aantrekt, zeker als het gaat om een kwestie waarin daarover door die rechter in algemene bewoordingen is geoordeeld. Dat zou er immers alleen maar toe leiden dat [gedaagde] in eerste aanleg blij wordt gemaakt met een dode mus en aan het einde van de rit de proceskosten nodeloos zijn opgelopen. Het vragen om een beslissing die afwijkt van de door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie uitgezette lijn heeft dan ook alleen zin in een uitzonderlijk geval waarin nieuwe argumenten opkomen. Deze heeft [gedaagde] echter niet naar voren gebracht. Het Gerecht beschikt daar evenmin over en uit de literatuur zijn deze ook niet af te leiden [3] . Het Gerecht honoreert het verweer van [gedaagde] dus niet. De rente is door IFA al teruggebracht naar het door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bepaalde niveau. Een verdere verlaging is niet aangewezen om de redenen die het Hof daarvoor heeft vermeld.
3.5. [
Gedaagde] beroept zich voorts op een opschortingsrecht. Daarvoor bestaan volgens haar twee gronden. In de eerste plaats stelt zij nooit een reactie van IFA te hebben gekregen op haar verzoek om renteverlaging in de brief van 26 februari 2019. Omdat die reactie uitbleef, stelt [gedaagde] de betalingen aan IFA te hebben opgeschort. Ook stelt [gedaagde] dat haar vanwege de coronacrisis een opschortingsrecht toekomt, zoals volgens haar ook is beslist in door het Gerecht behandelde huurzaken, als gevolg waarvan zij niet in verzuim is geraakt.
3.6.
Het Gerecht kan niet inzien dat het niet (kunnen) aflossen van een geldlening vanwege de coronacrisis een opschortingsrecht teweeg heeft kunnen brengen. Een opschortingsrecht is de bevoegdheid die een debiteur heeft om de nakoming van zijn verbintenis op te schorten totdat zijn crediteur voldoet aan een opeisbare vordering die de debiteur op hem heeft. Opschorting is een pressiemiddel en strekt ertoe druk op de ander uit te oefenen om de tegenvordering na te komen. Het leidt op zichzelf niet tot bevrijding van de eigen (betalings)verplichting. [Gedaagde] heeft niet gesteld welke eigen vordering zij in verband met de coronacrisis heeft op IFA. Het Gerecht kan zich daar ook weinig bij voorstellen en de vergelijking die [gedaagde] maakt met huurzaken over bedrijfsruimte gaat mank. In dergelijke zaken kan vanwege onvoorziene omstandigheden die rechtstreeks ingrijpen op het vermogen om met het gehuurde object inkomen te genereren, een aanspraak op huurkorting ontstaan. Een geldlening ontbeert dat karakter. Daar komt nog bij, IFA heeft daar terecht op gewezen, dat [gedaagde] al ruimschoots vóór aanvang van de coronacrisis zonder ingebrekestelling in verzuim verkeerde met het verstrijken van de voor voldoening van de lening bepaalde betalingstermijnen en zij om die reden niet op een later moment nog een opschortingsrecht kon uitoefenen.
3.7.
Het niet beantwoorden van een brief door IFA -hoe slordig ook- levert evenmin een opschortingsrecht op omdat in verband daarmee niet een rechtens afdwingbare verplichting bestaat. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat zij op 26 februari 2019 een tegenvordering op IFA had vanwege het kort daarvoor door het Gerecht in de zaak [vorige gedaagde] gewezen vonnis, kan zij daarin niet worden gevolgd. Enkel [vorige gedaagde] kon aan dat vonnis direct rechten ontlenen. Een vonnis geldt tussen de procespartijen en heeft geen algemeen verbindende rechtskracht. Daaraan doet uiteraard niet af dat in een andere procedure over dezelfde materie aan de rechter kan worden gevraagd om eenzelfde beslissing te nemen. Maar dat is iets heel anders.
3.8.
De hoofdvordering is toewijsbaar. [Gedaagde] heeft nog wel verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Dat verweer faalt. IFA heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht die toereikend zijn om het gestandaardiseerde tarief te kunnen toewijzen.
3.9.
Het Gerecht wijst niet de, ingewikkeld geformuleerde, nevenvordering tot betaling van boeterente van 5% toe. Deze ziet op de periode vóór de vervaldatum van de overeenkomst en leidt er daarmee toe dat het door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bepaalde plafond wordt doorbroken. Dat plafond geldt voor elke rente modaliteit.
3.10. [
Gedaagde] is de in het ongelijk gestelde partij. Zij moet daarom de proceskosten betalen.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan IFA Afl. 6.529,20 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente daarover gerekend vanaf 25 januari 2020 tot de dag van algehele betaling, waarbij na iedere betaling na 25 januari 2020 nog slechts rente is verschuldigd over de resterende hoofdsom;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan IFA van de buitengerechtelijke kosten ad Afl. 750,-
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van IFA begroot op Afl. 100,- voor griffierechten en Afl. 1.000,- wegens gemachtigdensalaris;
4.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer gevorderde af;
4.6.
verleent [gedaagde] toestemming om kosteloos te procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers, rechter-plv., en is uitgesproken in het openbaar op woensdag 25 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.ECLI:NL:OGHACMB:2020:84, ook gepubliceerd in RF 2020/56
3.J. Sybesma,