ECLI:NL:OGEAA:2022:136

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
AUA202103656
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag successiebelasting na intrekking landsverordening

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag successiebelasting die is opgelegd aan de belanghebbende, na het overlijden van de erflater op 10 april 2015. De erflater was gehuwd en had twee dochters, die samen met de echtgenote de erfgenamen zijn. De Inspecteur der Belastingen legde op 31 december 2020 een aanslag successiebelasting op voor het jaar 2015, maar de landsverordening successiebelasting was per 1 juli 2018 ingetrokken. De belanghebbende maakte bezwaar tegen de aanslag, die in de bezwaarfase werd verminderd. Uiteindelijk werd beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Het Gerecht oordeelde dat de aanslag niet rechtsgeldig kon worden opgelegd, omdat er ten tijde van de aanslagoplegging geen wettelijke grondslag meer bestond. De Inspecteur had niet de bevoegdheid om de aanslag op te leggen, waardoor deze niet in stand kon blijven. Het beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard, de aanslag werd vernietigd en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 20 mei 2022
BBZ nr. AUA202103656
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 december 2020 een aanslag successiebelasting (hierna: aanslag) voor het jaar 2015 opgelegd naar een verschuldigd bedrag van Afl. 85.840.
1.2
Belanghebbende heeft op 15 februari 2021 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2021 het bezwaar gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de aanslag verminderd tot een te betalen bedrag van Afl. 65.750.
1.4
Belanghebbende heeft op 6 december 2021 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.5
De Inspecteur heeft op 24 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan het kantoor van [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Deze zaak is samen behandeld met de zaken van [RG] (BBZ nr. AUA202103658) en [JG] (BBZ nr. AUA202103657).

2.FEITEN

2.1
Op 10 april 2015 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. De erflater was gehuwd met [JG]. Zij hebben twee dochters, [MG] en [RG]. De echtgenote en de twee dochters zijn de erfgenamen van erflater.
2.2
Op 21 maart 2018 is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van erflater, aangifte successiebelasting gedaan. De Inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2020 aan belanghebbende een aanslag successiebelasting opgelegd naar een heffingsgrondslag van Afl. 1.567.163 en een bedrag van Afl. 85.840 aan verschuldigde successiebelasting. In bezwaarfase is de aanslag verminderd naar een heffingsgrondslag van Afl. 1.232.295 en een bedrag van Afl. 65.750 aan verschuldigde successiebelasting.
2.3
De landsverordening successiebelasting (LvSB) is bij Landsverordening van 24 mei 2018, AB 2018 no. 34 (hierna: Lv intrekking SB) met ingang van 1 juli 2018 ingetrokken.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is de vraag of de aanslag successiebelasting 2015 in stand kan blijven. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2
Belanghebbende stelt dat de aanslag successiebelasting dient te worden vernietigd omdat er ten tijde van het opleggen van de aanslag daarvoor geen wettelijke grondslag meer bestond. De LvSB is immers per 1 juli 2018 ingetrokken. Belanghebbende verwijst naar de uitspraak van dit Gerecht van 20 juli 2021, ECLI:NL:OGEAA:2021:383 en concludeert tot vernietiging van de aanslag. De Inspecteur stelt dat de aanslag rechtsgeldig is opgelegd en concludeert tot handhaving van de aanslag.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Wettelijk kader

4.1
De volgende bepalingen zijn van belang:
LvSB
“Artikel 1: Onder de naam van successiebelasting wordt een belasting geheven van de vermogensvermeerdering, als erfgenaam of legataris van een ingezetene van Aruba verkregen.
Artikel 26a: De belasting wordt bij de verkrijger geheven bij wege van aanslag.”
Lv intrekking SB
“Artikel XIX
De landsverordening successiebelasting (AB 1990 no. GT 26) wordt ingetrokken.
Artikel XX
Deze landsverordening treedt in werking voor wat betreft:
(…)
- de artikelen I, II, III, onderdelen A tot en met H, (…) XIX: met ingang van 1 juli 2018;”
4.2
Het Gerecht stelt voorop dat een materiële belastingschuld rechtstreeks voortvloeit uit de heffingswet indien aan de wettelijke vereisten voor het ontstaan van de belastingschuld is voldaan. De materiële belastingschuld moet eerst bij wege van de vaststelling en bekendmaking van de aanslag geformaliseerd worden in een formele belastingschuld om een betalingsverplichting te doen ontstaan. Er moet dan wel sprake zijn van een rechtsgeldige aanslag.
4.3
In het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:289 speelde de vraag of in 2014 nog een rechtsgeldige aanslag afvalstoffenheffing over het jaar 2013 opgelegd kon worden, nu de Verordening Afvalstoffenheffing 2013 per 1 januari 2014 zonder overgangsregeling was ingetrokken. De Hoge Raad oordeelde dat een aanslag in een gemeentelijke belasting slechts rechtsgeldig kan worden opgelegd als deze berust op een verordening die (i) voorziet in heffing van deze belasting bij wege van aanslag en die (ii) gelet op het ter zake geldende overgangsrecht (nog) van toepassing is op het tijdstip dat die aanslag wordt opgelegd. Nu ten tijde van het opleggen van de aanslag een wettelijke grondslag ontbrak, kon de aanslag niet in stand blijven.
4.4
In de uitspraak van 20 juli 2021, ECLI:NL:OGEAA:2021:383 heeft het Gerecht met verwijzing naar dit arrest geoordeeld dat door de intrekking van de LvSB geen wettelijke grondslag meer bestaat voor de nadien opgelegde aanslag. Ook is geoordeeld dat daaraan niet afdoet dat de materiële belastingschuld al voorafgaand aan die intrekking, was ontstaan. Er is geen reden om in de onderhavige zaak van dit oordeel af te wijken.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het formaliseren van de materiele belastingschuld door het opleggen van een aanslag (31 december 2020), de LvSB reeds was ingetrokken. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag was de Inspecteur derhalve niet bevoegd om de aanslag op te leggen. Dit betekent dat de aanslag niet rechtsgeldig is opgelegd en niet in stand kan blijven. Dat de successiebelasting een tijdstipbelasting is en de materiele belastingschuld reeds voor de intrekking van de LvSB is ontstaan maakt dit niet anders. Het legaliteitsbeginsel brengt anders dan de Inspecteur betoogt juist mee dat ten tijde van de aanslagoplegging ook een wettelijke grondslag aanwezig moet zijn voor de heffing.
4.6
De Inspecteur heeft betoogd dat anders dan in de zaak die speelde in voormelde arrest van de Hoge Raad, een overgangsregeling bij de intrekking van de LvSB niet nodig was. Hij verwijst hierbij naar de ‘reactie van de wetgever’ op het advies van de Raad van Advies op het ontwerp landsverordening om een overgangsregeling op te nemen waarin – voor zover van belang – wordt bepaald dat alle sterfgevallen voor 1 juli 2018 volgens de Landsverordening successiebelasting worden afgehandeld.
4.7
De Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: Minister) heeft mede namens drie van zijn ambtsgenoten als volgt gereageerd: “Aangezien zowel de successie als de overdrachtsbelasting als tijdstipbelasting kunnen worden aangemerkt, die dus aanknoopt bij het tijdstip van overlijden dan wel overgang, schenking of overdracht, is duidelijk wanneer een belastbaar feit zich heeft voorgedaan, waardoor een overgangsregeling niet noodzakelijk is.”
4.8
De zienswijze van de Minister is echter juridisch, niet juist. Voor het meenemen van de sterfgevallen tot 1 juli 2018 in de successiebelasting – is zoals de Raad van Advies terecht heeft geadviseerd – een wettelijke grondslag (overgangsregeling) wel nodig.
4.9
De Inspecteur heeft met verwijzing naar de wetsgeschiedenis betoogd dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om erfenissen ontvangen tot 1 juli 2018 met successiebelasting te belasten en erfenissen vanaf 1 juli 2018 te belasten met overdrachtsbelasting. Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Het kan aan de Inspecteur worden toegegeven dat uit de door hem uitgelichte passages van de Memorie van Toelichting bij de Lv intrekking SB die conclusie kan worden getrokken.
4.1
Op basis van de Staatsregeling Belastingen dienen belastingen echter te worden geheven uit kracht van een landsverordening (artikel V.11 lid 1 van de Staatsregeling Aruba). De bedoeling van de wetgever kan niet worden verwezenlijkt nu voor de aanslagoplegging na 30 juni 2018 geen wettelijke grondslag bestaat. Het Gerecht merkt hierbij op dat het van de overheid mag worden verwacht dat zij haar wetgevende producten op orde heeft. Het ligt niet op de weg van de rechter om in dit geval de omissie in de wetgeving te repareren.
4.11
Gelet op het voorgaande kan de aanslag niet in stand blijven. Het beroep is gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 Landverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.3
In artikel 1 van dit landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1). Het Gerecht merkt de onderhavige zaak en de zaken van de twee andere erfgenamen (BBZ nr. AUA202103658 en BBZ nr. AUA202103657) in de beroepsfase aan als samenhangend. Gelet hierop komen de proceskosten in de beroepsfase maar één keer voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten voor de onderhavige zaak worden dan ook vastgesteld op 1/3 van Afl. 1.400, ofwel Afl. 467.
5.4
In artikel 18, lid 4 LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag successiebelasting;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 467; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 20 mei 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300