ECLI:NL:OGEAA:2021:434

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202102044
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom opgelegd aan het Land Aruba, aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter

In deze zaak heeft eiseres, die tot haar pensioen als ambtenaar bij de Directie Financiën in dienst van het Land Aruba heeft gewerkt, een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba. Eiseres verzocht het Gerecht om het Land te bevelen binnen 30 dagen na betekening van de uitspraak te beslissen op haar bevorderingsverzoek, dat eerder door de minister van Financiën was afgewezen. Eiseres stelde dat het Land onrechtmatig handelt door geen gevolg te geven aan eerdere rechterlijke uitspraken die het Land verplichten om een beslissing te nemen op haar verzoek. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen en dat het Land onrechtmatig handelt door niet te beslissen op het bevorderingsverzoek, ondanks eerdere veroordelingen. Het Gerecht oordeelde dat de burgerlijke rechter bevoegd is om een dwangsom op te leggen aan het Land, aangezien het ambtenarenrecht geen adequate rechtsgang biedt voor eiseres om de tenuitvoerlegging van de eerdere uitspraken te waarborgen. De dwangsom is vastgesteld op AWG 250,- per dag, met een maximum van AWG 250.000,-. Het Land is veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op AWG 2.168,65. De uitspraak is gedaan op 15 september 2021.

Uitspraak

Vonnis van 15 september 2021
Behorend bij K.G. nr. AUA202102044
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 20 juli 2021;
  • de brief van [eiseres] van 1 september 2021, met een productie ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 2 september 2021.
1.2. [
[eiseres] is samen met haar gemachtigde op de zitting verschenen. Namens het Land is de gemachtigde verschenen. Partijen hebben beide hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3.
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. [
[eiseres] heeft tot haar pensioen als ambtenaar bij de Directie Financiën in dienst van het Land gewerkt.
2.3.
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft [eiseres] verzocht om haar te bevorderen naar de rang van Hoofdcommies 1ste klas (schaal 11).
2.4.
Bij beschikking van 21 december 2015 heeft de minister van Financiën en Overheidsorganisatie dit bevorderingsverzoek afgewezen.
2.5.
Bij uitspraak van het Gerecht in ambtenarenzaken van 2 juli 2018 is deze beschikking vernietigd, omdat een dergelijke beschikking alleen door de Gouverneur, als bevoegd gezag, gegeven had mogen worden.
2.6.
Bij beschikking van 27 februari 2020 heeft het Land het bevorderingsverzoek (opnieuw) afgewezen.
2.7.
Bij uitspraak van het Gerecht in ambtenarenzaken van 9 november 2020 is deze beschikking eveneens vernietigd, ditmaal omdat deze onvoldoende was gemotiveerd. Het Gerecht heeft het Land gelast om binnen twee maanden na dagtekening van die uitspraak, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing te nemen op het bevorderingsverzoek van [eiseres].
2.8.
Tot op heden heeft het Land geen gevolg gegeven aan de uitspraak van 9 november 2020, aangezien zij nog niet (opnieuw) heeft beslist op het bevorderingsverzoek van [eiseres].

3.HET GESCHIL

3.1. [
[eiseres] heeft (kort gezegd) verzocht om het Land bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bevelen om binnen 30 dagen na betekening van deze uitspraak te beslissen op het bevorderingsverzoek van [eiseres], op straffe van een dwangsom van AWG 500,- per dag dat het Land nalaat aan dit bevel te voldoen, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] (samengevat) het volgende ten grondslag. Het Land handelt onrechtmatig, omdat zij geen gevolg geeft aan de uitspraak van 9 november 2020. [eiseres] wenst dat het Land alsnog een beslissing neemt op haar verzoek. Het ambtenarenrecht biedt haar echter geen instrumenten die het Land een prikkel geven tot nakoming van de rechterlijke uitspraak, zoals een dwangsom. Om die reden verzoekt [eiseres] de civiele rechter als ‘restrechter’ om een dwangsom aan deze veroordeling te verbinden.
3.3.
Het Land heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht en heeft aangevoerd dat zij drukdoende is om een beslissing te nemen op het verzoek.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Voldoende is gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.2.
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht handelt het Land onrechtmatig ten opzichte van [eiseres], door ondanks een rechterlijke veroordeling daartoe, niet te beslissen op het bevorderingsverzoek.
4.3. [
[eiseres] kan niet worden ontvangen in haar verzoek om het Land te bevelen om alsnog te beslissen op het verzoek van [eiseres]. In de uitspraak van 9 november 2020 is het Land hiertoe immers al veroordeeld en deze uitspraak geldt onverkort.
4.4.
Ten aanzien van de vraag of de burgerlijke rechter bevoegd is in dit geval een dwangsom op te leggen aan het Land, stelt het Gerecht het volgende voorop. Bij vonnis van 10 maart 2021 heeft het Gerecht ook vonnis gewezen tussen deze twee procespartijen, in een nagenoeg identieke zaak [zaaknummer]. In dat vonnis heeft het Gerecht, met verwijzing naar het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016 (ECLI:NL:OGHACMB:2016:8), geconcludeerd dat het Arubaans ambtenarenrecht geen bevoegdheid geeft aan de ambtenarenrechter om een dwangsom, als prikkel tot nakoming van een uitspraak, op te leggen aan een bestuursorgaan. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang kan bewandelen om de tenuitvoerlegging van de uitspraak te bewerkstelligen. Het ambtenarenrecht biedt [eiseres] daarom geen bescherming tegen het voortdurende onrechtmatige handelen van het Land. In het voornoemde vonnis is daarom geoordeeld dat de burgerlijke rechter in dat geval aanvullende rechtsbescherming kan bieden door een dwangsom op te leggen aan het Land, aangezien de RAR en de toelichting daarop, evenals andere wettelijke bepalingen, zich daar niet tegen verzetten. In lijn met deze uitspraak oordeelt het Gerecht dat zij ook in dit geval bevoegd is om dwangsommen op te leggen aan het Land.
4.5.
In het licht van het voorgaande wordt het volgende overwogen. Met grote mate van zekerheid valt te verwachten dat de vordering van [eiseres] om een dwangsom op te leggen aan het Land in een bodemprocedure wordt toegewezen. Het Land heeft geen omstandigheden aangevoerd die zouden moet leiden tot een ander oordeel. Het Gerecht acht het daarom gerechtvaardigd de verzochte voorziening met betrekking tot de dwangsom toe te wijzen. Deze dwangsom wordt vastgesteld op AWG 250,- per dag, met een maximum van AWG 250.000,-.
4.6.
Het Land wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] worden vastgesteld op AWG 668,65 aan verschotten (AWG 450,- aan griffierecht en AWG 218,65 aan oproepingskosten) en AWG 1.500,- aan salaris voor de gemachtigde.
5.
DE UITSPRAAK
Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar verzoek om het Land te bevelen om binnen 30 dagen te beslissen op het bevorderingsverzoek;
bepaalt dat het Land voor iedere dag, vanaf 30 dagen na betekening van dit vonnis, dat zij nalaat op het bevorderingsverzoek van [eiseres] van 22 oktober 2014 te beslissen, conform de veroordeling bij rechterlijke uitspraak van 9 november 2020, een dwangsom verbeurt van AWG 250,- tot een maximum van in totaal AWG 250.000,-;
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op AWG 2.168,65;
verklaart dit vonnis, wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 15 september 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: AR nr. AUA202102044
Inhoudsindicatie: dwangsom opgelegd aan het Land, aanvullende rechtsbescherming burgerlijke rechter
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. J.M.J. Keltjens
Bijzondere kenmerken: