ECLI:NL:OGEAA:2021:257

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AUA202003149 tot en met AUA202003156
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AZV voor de jaren 2012 tot en met 2014

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, directeur en grootaandeelhouder van een N.V., en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AZV voor de jaren 2012 tot en met 2014. De Inspecteur had de aanslagen opgelegd op basis van de door belanghebbende ingediende aangiften, waarin zij directeursvergoedingen had aangegeven. De belanghebbende stelde echter dat zij in die jaren geen vergoedingen had ontvangen en dat de aangiften onjuist waren ingevuld door persoonlijke omstandigheden.

Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat zij in de jaren 2012 tot en met 2014 geen vergoedingen had ontvangen. De Inspecteur had primair gesteld dat de belanghebbende de aangegeven bedragen had ontvangen, maar het Gerecht verwierp dit standpunt. Subsidiair stelde de Inspecteur dat de belanghebbende loon in natura had genoten in de vorm van privégebruik van een auto en telefoon. Het Gerecht oordeelde dat het beroep van de Inspecteur op interne compensatie met betrekking tot het genoten loon in natura ter zake van de auto slaagde, maar dat het beroep op interne compensatie voor de telefoon geen behandeling behoefde.

De uitspraak concludeerde dat het beroep van de belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen voor het jaar 2012 niet-ontvankelijk was, terwijl de beroepen voor de jaren 2013 en 2014 ongegrond werden verklaard. De proceskosten en het griffierecht werden niet vergoed. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen twee maanden hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 9 juni 2021
BBZ nrs. AUA202003149 tot en met AUA202003156
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

2012

1.1
Aan belanghebbende is op 31 maart 2017 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 57.703, resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 2.006.
1.2
Aan belanghebbende is op 31 maart 2017 een aanslag premies AOV/AWW voor het jaar 2012 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 65.052, resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 1.712.
1.3
Aan belanghebbende is op 31 maart 2017 een aanslag premie AZV voor het jaar 2012 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 68.283, resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 1.830.
1.4
Belanghebbende heeft daartegen op 2 mei 2017 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft geen uitspraken op bezwaar gedaan.
2013
1.5
Aan belanghebbende is op 31 oktober 2017 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 30.624, resulterend in een teruggaaf van Afl. 3.345.
1.6
Aan belanghebbende is op 31 oktober 2017 een aanslag premies AOV/AWW voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 65.052, resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 699.
1.7
Aan belanghebbende is op 31 oktober 2017 een aanslag premie AZV voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 65.931, resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 696.
1.8
Belanghebbende heeft daartegen op 28 december 2017 bezwaar gemaakt.
1.9
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 oktober 2020 de bezwaren afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.
2014
1.1
Aan belanghebbende is op 31 augustus 2018 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 30.755, resulterend in een teruggaaf van Afl. 1.594.
1.11
Aan belanghebbende zijn op 31 augustus 2018 aanslagen premies AOV/AWW en premie AZV opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 66.297, resulterend in een te betalen bedrag van respectievelijk Afl. 429 (premies AOV/AWW) en Afl. 340 (premie AZV).
1.12
Belanghebbende heeft daartegen op 31 oktober 2018 bezwaar gemaakt.
1.13
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 oktober 2020 de bezwaren afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.
1.14
Belanghebbende heeft op 8 december 2020 pro-forma beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar voor het jaar 2012. Daarnaast heeft zij op dezelfde datum en in hetzelfde geschrift beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2013 en 2014. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.15
Belanghebbende heeft op 20 januari 2021 het beroepschrift nader onderbouwd.
1.16
De Inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
1.17
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021 te Oranjestad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [A] en [B]. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2.FEITEN
2.1
Belanghebbende is sinds 17 mei 2000 directeur en grootaandeelhouder van [de N.V.] (hierna: de N.V.), een naamloze vennootschap opgericht naar Arubaans recht en gevestigd te Aruba. Volgens een uittreksel uit het handelsregister is de doelstelling van de vennootschap de kleinhandel in allerlei producten, waaronder wenskaarten. De vennootschap staat ingeschreven op het woonadres van belanghebbende.
2.2
De jaarstukken van de N.V. laten de volgende cijfers zien (in Afl.):
omzet directeursvergoeding netto resultaat
2011 22.044 12.000 10.538 -/-
2012 19.267 nihil 1.762
2013 16.067 nihil 3.776 -/-
2014 11.867 nihil 2.793 -/-
In de jaren 2009 en 2010 bedroeg de omzet respectievelijk Afl. 40.620 (2009) en Afl. 25.221 (2010) en in die jaren is aan belanghebbende een directeursvergoeding toegekend van Afl. 12.000 (per jaar). Vanaf 2016 worden er in de vennootschap geen activiteiten meer verricht.
2.3
Tot de bezittingen van de N.V. behoort een Toyota Camry, die in 2011 is aangeschaft voor Afl. 6.762. De kosten van deze auto zijn in de resultatenrekeningen van 2012 tot en met 2014 opgevoerd. Tevens zijn in die jaren telefoonkosten en kosten internet opgevoerd.
2.4
Belanghebbende heeft namens de N.V., vanaf 28 augustus 2012, over de jaren 2012 tot en met 2014 maandaangiften loonbelasting, premies AOV/AWW en premie AZV ingediend, telkens tot een bedrag van nihil. Tevens heeft zij verzamelloonstaten ingediend over de jaren 2012 tot en met 2014, waarin is opgenomen dat de N.V. geen werknemers in dienst heeft. Met betrekking tot de winstbelasting heeft belanghebbende namens de N.V. over de jaren 2012 tot en met 2014 aangifte gedaan overeenkomstig de hiervoor vermelde jaarstukken.
2.5
De inspecteur heeft over de periode 2012 tot en met 2014 aan de N.V. een aantal naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AWW en premie AZV opgelegd. Tevens heeft hij aan de N.V. naheffingsaanslagen winstbelasting 2012 en 2014 opgelegd. Na indiening van bezwaren heeft de inspecteur alle naheffingsaanslagen verminderd tot nihil dan wel vernietigd.
2.6
Belanghebbende heeft op 15 juli 2015 aan de Sociale Verzekeringsbank Aruba een brief gestuurd waarin zij verklaart dat de N.V. met ingang van 1 januari 2012 geen werknemers meer in dienst heeft.
2.7
In haar aangiften inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AZV heeft belanghebbende de volgende bedragen als directeursvergoeding, verkregen van de N.V., opgenomen:
2012
Afl. 12.000
2013
Afl. 6.000
2014
Afl. 3.000
2.8.
Belanghebbende was in 2012 tot en met 30 september in full time loondienst bij het [X]. Vanaf 1 oktober 2012 is belanghebbende in de rang van [functie] als [functie] full time werkzaam bij de Belastingdienst. Belanghebbende heeft de aldaar genoten inkomsten in de aangiften inkomstenbelasting 2012 tot en met 2014 aangegeven.
2.9
De Inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AZV conform de aangiften van belanghebbende vastgesteld. Vervolgens heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de aanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat zij de aangegeven directeursvergoedingen niet heeft ontvangen. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt primair dat belanghebbende de aangegeven bedragen heeft ontvangen. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende inkomsten in natura in de vorm van privé gebruik auto en telefoon heeft genoten die uitstijgen boven de in aanmerking genomen bedragen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf: beroep niet tijdig beslissen (2012)

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslagen voor het jaar 2012 is op 2 mei 2017 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 18, lid 2, Algemene landsverordening belastingen (ALB) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 2 mei 2018, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar na de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar, in dit geval dus uiterlijk op 2 mei 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 8 december 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AVV en AZV. Dit beroep is te laat ingesteld en mitsdien niet-ontvankelijk. Het Gerecht komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling en de Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4 ALB alsnog uitspraken op bezwaar te doen. Partijen hebben ter zitting nog wel verklaard dat 2012, omdat sprake is van dezelfde problematiek, “mee moet lopen” met de jaren 2013 en 2014.
Vooraf: schending hoorplicht
4.5
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte niet is gehoord in de zin van artikel 18, lid 5 ALB. Het Gerecht verwerpt dit standpunt omdat belanghebbende, anders dan artikel 18, lid 5 ALB eist, in de bezwaarfase geen verzoek heeft gedaan om te worden gehoord. Van schending van de hoorplicht is aldus geen sprake.
Inhoudelijke beoordeling (2013 en 2014)
Primair
4.6
De Inspecteur heeft de aanslagen opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de bedragen die zij in haar aangiften inkomstenbelasting als directeursvergoeding heeft aangegeven, niet heeft ontvangen.
4.7
Als een belastingplichtige bezwaar maakt tegen een aanslag die conform zijn aangifte is opgelegd, dan rust op hem de bewijslast (vgl. HR 11 november 1964, ECLI:NL:HR:1964:AX7205 (BNB 1965/25); HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847; GEA Sint Maarten 10 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:97). Van de Inspecteur kan immers niet het bewijs worden verlangd dat de aangifte juist was.
4.8
Belanghebbende heeft in dit verband verklaard dat zij in de periode 2012 tot en met 2017 te kampen had met veel mentaal zware persoonlijke omstandigheden. Ze had heel veel stress door relationele problemen, meerdere verhuizingen en door de behandeling van haar zoon bij een kinderpsychiater. Hierdoor lag de administratie van de N.V. niet gefiled opgeborgen in dozen waardoor het voor haar niet helder was wat er wel of niet was ingediend. Haar dagelijkse werk en bovenvermelde problemen vergden al haar tijd en mentale energie, waardoor zij de details van de administratie en fiscale aangelegenheden niet heeft overzien. Omdat ze de gegevens niet paraat had heeft ze in een soort “automatische pilootmode” in haar aangiften inkomstenbelasting 2012 tot en met 2014, om maar iets aan te geven, een geschat bedrag aan vergoeding opgegeven. Die aangiften zijn gedaan in de periode van november 2014 tot november 2015. Later kwam ze erachter dat dat fout was en dat ze in die jaren geen vergoeding had ontvangen. De oorzaak daarvan was, aldus belanghebbende, dat de omzet in de N.V. in die jaren terugliep, waardoor de N.V. verlies leed en de N.V. redelijkerwijs geen vergoeding meer kon uitkeren.
4.9
Als bewijs voor haar stelling dat ze in de jaren 2012 tot en met 2014 geen vergoeding heeft ontvangen van de N.V. heeft ze verder verwezen naar de door de inspecteur (uiteindelijk) geaccepteerde nihil aangiften loonbelasting en verzamelloonstaten zonder werknemers, naar de (uiteindelijk) geaccepteerde jaarcijfers en aangiften winstbelasting van de N.V., waarin geen vergoedingen zijn opgenomen en naar het bericht aan de Sociale Verzekeringsbank Aruba dat de N.V. vanaf 2012 geen werknemers in dienst had (zie 2.4 tot en met 2.6).
4.1
Het Gerecht acht geloofwaardig dat belanghebbende door persoonlijke omstandigheden de aangiften inkomstenbelasting onjuist heeft ingevuld. Met hetgeen belanghebbende heeft betoogd en ingebracht heeft zij naar het oordeel van het Gerecht dan ook aannemelijk gemaakt dat zij in de jaren 2012 tot en met 2014 geen vergoedingen van de N.V. heeft ontvangen. Dat belanghebbende, zoals de inspecteur stelt, een deskundige is maakt dat niet anders nu ook een deskundige door persoonlijke omstandigheden fouten kan maken. Ook de omstandigheid dat zij in de jaren voorafgaand aan 2012 wel een vergoeding heeft genoten leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Toen was de omzet immers hoger, hetgeen het verschil in beloning verklaart.
4.11
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt het Gerecht het primaire standpunt van de Inspecteur. De stelling van belanghebbende dat het primaire standpunt van de Inspecteur verworpen moet worden vanwege strijdigheid met het vertrouwensbeginsel behoeft daarmee geen behandeling meer.
Subsidiair
4.12
De Inspecteur wenst – bij wijze van interne compensatie – rekening te houden met het genoten loon in natura van belanghebbende. De Inspecteur wijst erop dat de N.V. in de jaren 2013 en 2014 een telefoon en een auto aan belanghebbende ter beschikking heeft gesteld en dat het privé gebruik loon vormt dat bij belanghebbende in aanmerking genomen moet worden. Dit loon is volgens de Inspecteur hoger dan de door de Inspecteur in aanmerking genomen inkomsten zodat de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 2013 en 2014 in stand moeten blijven. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
4.13
Belanghebbende is directeur en daarmee werknemer van de N.V. Zij heeft verklaard in de jaren 2012 tot en met 2014 werkzaamheden te hebben verricht voor de N.V. De vergoeding voor de werkzaamheden vormt loon dat tot de belaste inkomsten behoort. Ingevolge artikel 6 lid 1 Landsverordening Loonbelasting (hierna: LLB) is loon al hetgeen als salaris, uitkering, kostenvergoeding, kostenverstrekking of onder welke naam of vorm dan ook uit een bestaande of vroegere dienstbetrekking wordt verkregen. Daaronder behoort ook niet in geld ofwel in natura genoten loon.
4.14
Op grond van artikel 6, lid 2 LLB wordt niet in geld verkregen loon in aanmerking genomen naar de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend. Artikel 6, lid 3 LLB bepaalt vervolgens dat de Minister nadere regels kan stellen betreffende de waardering van niet in geld verkregen loon. Daar heeft de Minister uitvoering aan gegeven in de Regeling fiscale behandeling secundaire arbeidsvoorwaarden (hierna: Regeling).
4.15
Ingevolge artikel 1, lid 1 van de Regeling wordt, ingeval een werkgever een auto ter beschikking stelt aan een werknemer, jaarlijks 15% van de cataloguswaarde van bedoelde auto tot het loon gerekend.
4.16
Tot de activa van de N.V. behoort in de jaren 2013 en 2014 een auto van het merk en type Toyota Camry. Omdat belanghebbende de enige werknemer is in de N.V. staat die auto haar, ook voor privé doeleinden, ter beschikking. Dat zij in privé ook over een auto beschikt doet daar niet aan af. Belanghebbende heeft gesteld dat haar moeder en zus haar hielpen met de werkzaamheden in de N.V. en dat zij in de auto reden en niet belanghebbende. Tegenover de betwisting van de Inspecteur heeft belanghebbende dat echter niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat 15% van de cataloguswaarde van de auto tot het loon van belanghebbende hoort. De omstandigheid dat de N.V. de auto slechts voor een bedrag van Afl. 6.762 heeft aangeschaft maakt dat niet anders, nu het hier gaat om een door de Minister van Financiën, op grond van de wet, vastgestelde forfaitaire bijtelling.
4.17
In de jaarstukken is opgenomen dat de Toyota Camry stamt uit 2003. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de cataloguswaarde van een uit 2003 afkomstige Toyota Camry Afl. 60.475 bedraagt. Ter zitting heeft belanghebbende aangevoerd dat het bouwjaar van de auto niet 2003 is, maar 1998. Als bewijs daarvoor heeft ze een aankoopbewijs van een op 3 augustus 2011 gekochte Toyota Camry, een verzekeringsbewijs van een op die datum gekochte, uit 1998 stammende, Toyota Camry, en een tot de jaarstukken van de N.V. over het jaar 2011 behorende afschrijvingsstaat met daarop vermeld een op 3 augustus 2011 gekochte Toyota Camry, overgelegd. Hiermee heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het bouwjaar van de tot de N.V. behorende Toyota Camry 1998 is. Voor dat geval hebben partijen ter zitting verklaard dat de cataloguswaarde dient worden gesteld op Afl. 60.475 -/- Afl. 7.500 = Afl. 52.975. Van deze cataloguswaarde moet 15%, zijnde Afl. 7.946,25, bij het inkomen van belanghebbende worden gerekend. Dat is meer dan het bedrag dat door de Inspecteur bij het inkomen geteld is, zodat de aanslagen in stand blijven.
4.18
Nu het beroep van de Inspecteur op interne compensatie met betrekking tot het genoten loon in natura ter zake van de auto slaagt, behoeft het beroep op interne compensatie dat ziet op genoten loon in natura ter zake van de telefoon geen behandeling. Ten overvloede overweegt het Gerecht dat belanghebbende, ook voor privé doeleinden, kan beschikken over de telefoon van de N.V., zodat een op basis van artikel 8 van de Regeling berekend bedrag tot het loon behoort.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep voor het jaar 2012 tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk; en
- verklaart de beroepen voor de jaren 2013 en 2014 ongegrond
.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 9 juni 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieAUA@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300