In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar zoon, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om een tijdelijke verblijfsvergunning. Dit verzoek was ingediend op 2 juli 2019, maar werd door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, buiten behandeling gesteld omdat het niet volgens de geldende indieningsvereisten was ingediend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze buiten behandelingstelling, maar de Minister heeft geen inhoudelijke beslissing gegeven op het bezwaar. De zaak is behandeld op 16 november 2020, waarbij appellante en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de Minister niet verschenen was.
De rechter heeft overwogen dat de Minister appellante niet in de gelegenheid heeft gesteld om het verzoek alsnog in te dienen met inachtneming van de indieningsvereisten. De Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) en het Toelatingsbesluit voorzien niet in de mogelijkheid om een verzoek buiten behandeling te stellen zonder de aanvrager de kans te geven het verzuim te herstellen. De rechter heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en de fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van appellante dient te worden vernietigd. De Minister moet binnen drie maanden na deze uitspraak opnieuw beslissen op het bezwaar van appellante, waarbij zij in de gelegenheid moet worden gesteld om het verzoek correct in te dienen.
De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 18 januari 2021, en appellante heeft recht op teruggave van het door haar betaalde bedrag van Afl. 25,-. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.