ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW7351

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 45697/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een verblijfsvergunningaanvraag door de minister van Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Justitie tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het verzoek van een vreemdeling om een verblijfsvergunning buiten behandeling was gesteld. De minister had dit verzoek buiten behandeling gesteld omdat het formulier was ondertekend door de echtgenoot van de vreemdeling, in plaats van door de vreemdeling zelf. Het Gerecht oordeelde dat de minister onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag na elf maanden buiten behandeling te stellen zonder de vreemdeling de kans te geven het verzuim te herstellen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 3 april 2012 werd de zaak behandeld. De minister werd vertegenwoordigd door mr. O.G. Plate, terwijl de vreemdeling werd bijgestaan door haar echtgenoot en twee advocaten. De minister betoogde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat de aanvraag niet buiten behandeling had mogen worden gesteld, omdat deze niet door de vreemdeling was ondertekend. Het Hof oordeelde echter dat de wet niet voorziet in een dergelijke buiten behandelingstelling en dat de minister de vreemdeling in de gelegenheid had moeten stellen het verzuim te herstellen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, met verbetering van de gronden. De beslissing van de minister om het verzoek buiten behandeling te stellen werd als onterecht beoordeeld, en het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 mei 2012.

Uitspraak

HLAR 45697/11
Datum uitspraak: 28 mei 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
12 mei 2011 in zaak nr. Lar 2010/45697 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
appellant
1. Procesverloop
Bij beschikking van 16 november 2010 heeft appellant (hierna: de minister) een verzoek van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 12 mei 2011 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister een nieuwe beschikking op het verzoek van de vreemdeling geeft.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij het Hof ingekomen op 23 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. O.G. Plate, werkzaam in dienst van het land, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar echtgenoot [echtgenoot], bijgestaan door mr. E. Cheri en A.J. Henriquez LL.M., beiden advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van de vreemdeling dat de minister niet in het hoger beroep ontvangen kan worden, omdat de redelijke termijn geschonden is, doordat de minister eerst enkele maanden na het instellen van het hoger beroep de verschuldigde griffierechten heeft voldaan, faalt, reeds omdat voldoen van het griffierecht niet van invloed is geweest op de termijn waarbinnen het hoger beroep behandeld is.
2.2. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (hierna: de Ltu), voor zover thans van belang, wordt het verzoek om toelating tot tijdelijk verblijf schriftelijk en met redenen omkleed gericht aan de minister van Justitie en ingediend bij de gezaghebber van het eilandgebied waar belanghebbende tijdelijk wil verblijven of zich wil vestigen.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de minister van Justitie bepalen dat het verzoek zal worden gedaan op daartoe kosteloos van 's Landswege beschikbaar gestelde formulieren.
2.3. Volgens het door de minister terzake gevoerde beleid, vermeld in paragraaf 3.4.1, onder a, van de door de minister van Justitie aan de gezaghebbers gegeven Herziene instructie inzake de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van juni 2006 (hierna: de Instructie), bestaan drie modelformulieren voor het indienen van verzoeken om verlening van een verblijfsvergunning. De gemachtigde kan de modelformulieren niet ondertekenen; dit dient de betrokken vreemdeling te doen, aldus de Instructie.
In paragraaf 3.4.1, onder b, wordt verwezen naar de vereisten voor het in behandeling nemen van verzoeken om toelating. Het ondertekenen van het verzoek is geen zodanig vereiste.
Volgens paragraaf 3.5 wordt de vreemdeling, indien het verzoek niet aan de in paragraaf 3.4.1, onder b, gestelde vereisten voldoet, in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende documenten aan te vullen.
2.4. Aan de beschikking van 16 november 2010 heeft de minister ten grondslag gelegd dat het verzoek om toelating van 21 december 2009 niet door de vreemdeling, maar door haar echtgenoot is ondertekend.
2.5. Volgens het Gerecht heeft een handtekening primair tot doel de juistheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens te bevestigen, valt de vraag of een formulier door de juiste persoon ondertekend is niet onder de materiële toetsing van de aanvraag, is aannemelijk dat de behandelend ambtenaar, alvorens te beslissen of de aanvraag in behandeling wordt genomen, zal controleren of aan hetgeen onder paragraaf 3.4.1 onder a, van de Instructie is opgenomen is voldaan en is het voor de desbetreffende ambtenaar kenbaar, of en door wie de aanvraag is ondertekend. Onder deze omstandigheden heeft de minister, door de aanvraag na verloop van elf maanden buiten behandeling te stellen, zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, onzorgvuldig gehandeld, aldus het Gerecht.
2.6. De minister betoogt dat het Gerecht aldus heeft miskend dat een verzoek om toelating door de desbetreffende vreemdeling dient te worden ondertekend en in de Instructie niet staat dat een vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld een verzuim om dat te doen te herstellen.
2.6.1. Dat betoog faalt. Nu de wet er niet in voorziet dat een verzoek om verlening van een verblijfsvergunning buiten behandeling gesteld wordt of kan worden, indien dat verzoek niet door de desbetreffende vreemdeling is ondertekend, heeft het Gerecht met juistheid geoordeeld dat de minister het verzoek om toelating ten onrechte, zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, buiten behandeling heeft gesteld.
2.7. Het betoog van de minister dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister het verzoek dient toe te wijzen, faalt als gericht tegen een kennelijk louter ten overvloede gegeven overweging evenzeer.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2012
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,