ECLI:NL:OGEAA:2020:281

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AUA202000004
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag en omgangsregeling in een voogdijzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de vader een verzoek ingediend om het gezag over zijn minderjarige kind te wijzigen, zodat hij gezamenlijk met de moeder het gezag kan uitoefenen. De minderjarige is geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder, waarbij de moeder tot nu toe alleen het gezag heeft uitgeoefend. De vader heeft zijn verzoek onderbouwd met argumenten over het gebrek aan contact tussen de ouders en de zorgen over de omgang met de minderjarige. De moeder heeft verweer gevoerd en betwist dat de vader legitieme gronden heeft voor zijn verzoek. Het Gerecht heeft in deze fase van de procedure besloten dat het onvoldoende voorgelicht is om een definitieve beslissing te nemen en heeft de Voogdijraad verzocht een onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van de partijen. Tevens is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld voor de komende feestdagen, waarbij de vader op vrijdag en zaterdag van 8:00 tot 19:00 uur omgang heeft met de minderjarige. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van het rapport van de Voogdijraad.

Uitspraak

Beschikking van 7 juli 2020
Zaaknummer EJ nr. AUA202000004
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[Naam verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKER, hierna de vader,
in persoon,
tegen
[Naam verweerster],
wonende in Aruba,
VERWEERSTER, hierna de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.
Belanghebbende:
[Naam belanghebbende], geboren op [geboortedatum] 2014 in Aruba,
hierna de minderjarige.

1.DE PROCEDURE

1.1
De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ingediend op 6 januari 2020,
  • het verweerschrift tevens pleitaantekeningen, overgelegd op 2 juni 2020;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 2 juni 2020, in aanwezigheid van de vader in persoon, de moeder bijgestaan door haar gemachtigde, en de heer M. Loopstok namens de Voogdijraad.
1.2
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

Uit de relatie tussen de vader en de moeder is de minderjarige voornoemd geboren. De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarige alleen uit.

3.HET VERZOEK

3.1
Het verzoek strekt ertoe om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking het gezag te wijzigen, in die zin dat de vader gezamenlijk met de moeder met het gezag over de minderjarige wordt belast en om te bepalen dat de ouders via de Voogdijraad tot een ouderschapsplan komen dat in het belang is van de minderjarige.
3.2
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de vader aangevoerd dat partijen geen enkele vorm van contact met elkaar hebben, dat de minderjarige bij haar moeder en grootmoeder moederszijde verblijft, dat de vader contact moet opnemen met de grootmoeder moederszijde, zodat hij op bepaalde dagen omgang heeft met de minderjarige, dat de tijd dat hij met de minderjarige doorbrengt niet genoeg is, dat het steeds moeilijker wordt voor de vader en de minderjarige om afscheid van elkaar te nemen, dat de moeder samen met haar partner die thans vast zit de minderjarige zonder toestemming van de vader naar het buitenland heeft genomen en dat de vader tot twee keer toe door de partner van de moeder telefonisch is bedreigd.
3.3
De moeder voert verweer, dat voor zover hier van belang, bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BW). Artikel 1:253c lid 1 BW biedt de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de mogelijkheid om het gerecht te verzoeken om hem in plaats van de moeder met het gezag over het kind te belasten. Uit de jurisprudentie (vgl. HR 27 mei 2005, NJ 2005, 485) volgt dat dit artikel in overeenstemming met artikel 6 lid 1 EVRM aldus moet worden uitgelegd, dat de vader niet alleen om toekenning van eenhoofdig, maar ook van gezamenlijk gezag over het kind kan verzoeken, en dat art. 1:253e BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien het verzoek van de vader ingevolge art. 1:253c lid 1 BW tot toekenning van gezamenlijk gezag over het kind wordt ingewilligd, dit tot gevolg heeft dat, indien de moeder het gezag tot dusverre alleen uitoefende, zij dit voortaan gezamenlijk met de vader uitoefent
.
Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt (lid 2).
4.2
Voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De vraag die de rechter in dat kader onder meer dient te beantwoorden is of er een onaanvaardbaar risico voor het kind bestaat dat het klem of verloren zou raken tussen de ouders, indien zij het gezag gezamenlijk zouden uitoefenen.
4.3
De moeder heeft zich tegen het verzoek van de vader verzet en heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat vader geen legitieme op de wet gebaseerde gronden aanvoert waarom moeder geen eenhoofdig gezag over de minderjarige kan uitoefenen. Tevens ontbreekt er bij partijen de essentiële elementen voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, namelijk normale communicatie, betrouwbaarheid en respect jegens elkaar.
4.4
Het Gerecht acht zich in dit stadium onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en zal de Voogdijraad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van partijen, ter beantwoording van de vraag of in dit geval een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige bestaat dat zij klem of verloren zou raken tussen de ouders, indien de ouders het gezag gezamenlijk zouden uitoefenen. De zaak zal worden verwezen naar een hieronder te vermelden rolzitting voor overlegging van het rapport zijdens de Voogdijraad.
Omgang
4.5
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij één van de in lid drie genoemde omstandigheden zich voordoen.
4.6
Het Gerecht acht zich in dit stadium onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en zal de Voogdijraad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van partijen, ter beantwoording van de vraag op welke wijze invulling dient te worden gegeven aan het omgangsrecht van zowel de moeder en de vader. De zaak zal worden verwezen naar een hieronder te vermelden rolzitting voor overlegging van het rapport zijdens de Voogdijraad.
4.7
Ter zitting is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld voor de komende feestdagen. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
4.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
verzoekt de Voogdijraad om onderzoek in te stellen naar de sociale omstandigheden van partijen en daarover een rapport uit te brengen, waarin de hierboven in overwegingen 4.4 en 4.6 geformuleerde vragen dienen te worden beantwoord,
verwijst de zaak naar de zitting van
dinsdag, 6 oktober 2020 om 8.30 uur, voor het indienen van het rapport zijdens de Voogdijraad,
bepaalt de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige als volgt:
vrijdag en zaterdag van 8:00-19:00 waarbij de vader de minderjarig ophaalt en terugbrengt;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, rechter in dit gerecht, ter zitting van dinsdag 7 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.