ECLI:NL:OGEAA:2020:181

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA201803375
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba in een geschil over servicekosten tussen een vereniging van eigenaren en een gedaagde woonachtig in Nederland

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging van eigenaren van de Montaña Appartementen en [gedaagde], die in Nederland woont. De VvE vorderde betaling van servicekosten en een rekening en verantwoording van het door [gedaagde] gevoerde beheer. Het Gerecht heeft zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, omdat artikel 16 van het EEX-Verdrag niet van toepassing was. De hoofdregel van artikel 2 van het EEX-Verdrag bepaalt dat de rechter van de woonplaats van [gedaagde] bevoegd is, en aangezien [gedaagde] in Nederland woont, is de Nederlandse rechter bevoegd. Het Gerecht heeft de VvE veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

Vonnis van 6 mei 2020
Behorend bij A.R. nr. AUA201803375
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van eigenaren
MONTAÑA APPARTEMENTEN,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: de VvE,
gemachtigde: de advocaat mr. E.H.J. Martis,
tegen:
[GEDAAGDE]
wonende in Nederland,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: mr. E.A.D.M.E.J. Wever.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend op 24 oktober 2018;
  • de akte ter uitbreiding van de grondslag der vordering en ter vermeerdering van eis
in de zaak met nummer (naar het Gerecht begrijpt) AUA201903375, ingediend op 24
januari 2019;
  • de conclusie van antwoord met producties, ingediend op 20 februari 2019;
  • de conclusie van repliek met producties, ingediend op 10 april 2019;
  • de conclusie van dupliek met producties, ingediend op 12 juni 2019;
  • de akte uitlating producties, ingediend op 21 augustus 2019.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Gedaagde] is de vader van de heer X (hierna: X). [Gedaagde] is eigenaar van het appartement te [adres] te Aruba.
2.2 [
Gedaagde] was van 28 maart 2013 tot en met juni 2015 voorzitter van de VvE.
2.3
Op 7 juli 2016 is tijdens de aandeelhouders- en ledenvergadering besloten dat de servicekosten in geval van verhuur wordt vastgelegd op Afl. 316,- en in geval van zelfbewoning of geen verhuur wordt vastgelegd op Afl. 258,- per maand. Op 12 september 2018 is tijdens de aandeelhouders- en ledenvergadering besloten dat de servicekosten in geval van verhuur wordt vastgelegd op Afl. 416,- en in geval van zelfbewoning of geen verhuur wordt vastgelegd op Afl. 358,- per maand.
2.4
Bij brief van 20 september 2018 heeft de VvE [Gedaagde] gesommeerd om wegens niet betaalde servicekosten binnen zeven dagen het bedrag van Afl. 5.505,- aan de VvE te voldoen, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten zijnde Afl. 825,75 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf juli 2016.
2.5
Bij brief van 8 oktober 2017 is zijdens [Gedaagde] of X bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte servicekosten.
2.6
In de notulen van de ALV van de VvE d.d. woensdag 12 september 2018 (…) staat, voor zover van belang:

(…)
Stemmen:
Voorstel om de VvE bijdrage per 1-1-2019 te verhoging met Afl. 100,--.
Verhuurbare appartementen van Afl. 316,- VvE bijdrage naar Afl. 416,-- per maand en voor niet verhuurbare appartementen een VvE bijdrage van Afl. 258,-- naar Afl. 358 per maand.
(…)
Voor: 38 stemmen
Tegen: 2 stemmen
Voorstel is aangenomen”.
2.7
Vanaf december 2018 wordt het appartement van [Gedaagde] verhuurd.
2.8
De VvE heeft bij dit Gerecht eveneens een vordering ingesteld tegen de zoon X, welke zaak bij dit Gerecht geboekt is onder nummer AUA201803376.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3. De VvE vordert dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en na wijziging van eis:
a. [Gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de VvE van een bedrag van Afl. 5.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente per maand vanaf 1 juli 2016 tot de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de maandelijkse servicekosten van een bedrag van Afl. 258,- vanaf september 2018 tot en met november 2018, Afl. 316,- over de maand december 2019 en vanaf 1 januari 2019 een bedrag van Afl. 416,-, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente met ingang van de vervaldatum;
b. [Gedaagde] veroordeelt om binnen een bij de uitspraak te bepalen termijn rekening en verantwoording af te leggen van het door hem gevoerde beheer en op straffe van een dwangsom;
c. [Gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de VvE van een zodanige som, als de VvE blijkens de rekening en verantwoording zal toekomen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der indiening van het verzoekschrift en;
d. [Gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde] voert verweer en verzoekt het Gerecht om zich onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen dan wel om de vordering van de VvE af te wijzen en de VvE te veroordelen tot betaling van de proceskosten. De grondslagen van de vordering en van het verweer zullen hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
De processtukken in de onderhavige zaak en de processtukken in de zaak met nummer AUA201803376 zullen over en weer deel uitmaken van beide procesdossiers, nu partijen dit hebben verzocht.
Rechtsmacht
4.2
De vraag die ten eerste voorligt is of aan de rechter in Aruba interregionale rechtsmacht toekomt, nu [Gedaagde] het verweer heeft gevoerd dat de Nederlandse rechter en niet de Arubaanse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Aan dit verweer legt [Gedaagde] ten grondslag dat hij in Nederland woont, zodat op grond van artikel 2 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: het EEX-Verdrag), dat in Aruba nog steeds gelding heeft, de Nederlandse rechter exclusief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4.3
De VvE heeft betwist dat uit het EEX-Verdrag zou volgen dat de Arubaanse rechter geen rechtsmacht heeft. Daartoe stelt zij dat het geschil betrekking heeft op een in Aruba gelegen onroerende zaak. Het Gerecht begrijpt dat de VvE daarmee beoogt te stellen dat op grond van artikel 16 lid 1 en lid 2 van het EEX-Verdrag de Arubaanse rechter bij uitsluiting bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
Verder doet de VvE a contrario een beroep op de rechtsregel opgenomen in artikel 429ba Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (hierna: Rv). Uit deze bepaling volgt volgens de VvE dat aan de rechter rechtsmacht toekomt indien het verzoek voldoende aanknoping heeft met de Arubaanse rechtssfeer. Tot slot stelt de VvE dat [Gedaagde] hier te lande domicilie heeft gekozen doordat hun gemachtigde hier te lande het verzoekschrift in ontvangst heeft genomen.
4.4
Het Gerecht overweegt als volgt. Aruba is sinds 30 juni 1986 partij bij het EEX-Verdrag. Nederland is sinds 1 februari 1973 eveneens partij bij dit verdrag. Niettegenstaande de omstandigheid dat het EEX-Verdrag voor de landen van de Europese Unie haar werking goeddeels heeft verloren door de inwerkingtreding van de Verordening EG 44/2001 (hierna: de EEX-Verordening) behoudt het verdrag haar werking tussen Aruba en de landen van de Europese Unie waarvoor het verdrag op 1 maart 2002 gold.
4.5
Artikel 16 lid 1 sub a van het EEX-Verdrag bepaalt, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, dat ten aanzien van zakelijke rechten op onroerende goederen, ongeacht de woonplaats gedaagde, bij uitsluiting bevoegd is het Gerecht van de Verdragsluitende Staat waar het onroerend goed gelegen is. Dit artikel komt grotendeels overeen met het huidige artikel 24 van de EEX-Verordering, die voor de landen in Europa het EEX-Verdrag heeft vervangen.
4.6
De ratio van artikel 16 van het EEX-Verdrag is dat de rechter van de plaats van ligging van de onroerende zaak het beste in staat is zich op de hoogte te stellen van de feitelijke situatie en om de ter zake geldende voorschriften en gebruiken van de staat van ligging toe te passen. De bepaling mag niet ruimer worden uitgelegd dan die ratio verlangt (zie HvJEG 10 januari 1991, ECLI:EU:C:1990:3, NJ 1991/572 en HR van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:688 ten aanzien van artikel 24 EEX-Verordening). Verder volgt uit de hier genoemde rechtspraak dat onder het toepassingsgebied van deze bepaling slechts rechtsvorderingen vallen die ertoe strekken om de omvang, de hoedanigheid, de eigendom of het bezit van een onroerende zaak, of het bestaan van andere zakelijke rechten op een onroerende zaak, vast te stellen en om de rechthebbende de bescherming van de aan zijn titel verbonden bevoegdheden te verzekeren. Voor toepassing van artikel 16, aanhef en onder 1 van het EEX-Verdrag is niet voldoende dat de vordering verband houdt met een zakelijk recht, maar is vereist dat de vordering is gebaseerd op een zakelijk recht en niet op een persoonlijk recht. Het verschil tussen een zakelijk recht en een persoonlijk recht bestaat volgens die rechtspraak hierin dat het eerste, dat op een zaak rust, werking heeft jegens iedereen, terwijl het tweede alleen tegenover de schuldenaar geldend kan worden gemaakt. Dat onderscheid valt daarmee samen, zo constateert het Gerecht, met het in Aruba in het BW-oud gemaakte onderscheid tussen zakelijke en persoonlijke rechten en met het in het huidige Arubaanse recht gemaakte onderscheid tussen absolute en persoonlijke rechten.
4.7
De vordering van de VvE tot veroordeling van [Gedaagde] tot het betalen van servicekosten en het afleggen van een rekening en verantwoording van het door hem gevoerd beheer is niet een rechtsvordering met een zakelijk karakter (in de hiervoor in nummer 4.6 bedoelde zin) die ertoe strekt om de omvang, de hoedanigheid, de eigendom, het bestaan of het bezit van (een appartementsrecht op) een onroerende zaak vast te stellen dan wel om een appartementsgerechtigde bescherming van de aan haar titel verbonden bevoegdheden te verzekeren. Het betreft daarentegen een geldvordering van de gezamenlijke appartementsgerechtigden op een individueel appartementsgerechtigde die haar grondslag vindt in het Reglement van Splitsing respectievelijk een vordering van de gezamenlijke appartementsgerechtigden jegens een voormalig bestuurslid. Deze vorderingen hebben geen werking jegens eenieder, maar kunnen alleen tegenover [Gedaagde] geldend worden gemaakt.
Daarmee voldoet de door de VvE ingestelde vordering niet aan de vereisen van artikel 16 lid 1 sub a van het EEX-verdrag. Daaruit volgt dat de rechtsmacht niet wordt geregeld door deze bepaling en dat de Arubaanse rechter niet op grond van deze bepaling (bij uitsluiting) bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4.8
Nu artikel 16 van het EEX-Verdrag niet van toepassing is, is op grond van de hoofdregel van artikel 2 van het EEX-Verdrag de rechter van de woonplaats van [Gedaagde] bevoegd. Tussen partijen is niet in geschil dat [Gedaagde] in Nederland woont, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is. Artikel 429ba Rv en het feit dat [Gedaagde] voor deze procedure domicilie gekozen heeft bij zijn advocaat, leiden niet tot een ander oordeel. Het Gerecht zal zich om die reden hierna onbevoegd verklaren.
4.9
De VvE zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde (3 punten van het liquidatietarief 3).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
- veroordeelt de VvE in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [Gedaagde] worden begroot op Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.