ECLI:NL:OGEAA:2020:168

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA202001083
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van inbewaringstelling in asielprocedure

In deze zaak, behandeld door de rechter-commissaris van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben betrokkenen, [Betrokkene 2] en [Betrokkene 3], een verzoek ingediend tot opheffing van hun inbewaringstelling op basis van artikel 16 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De inbewaringstelling was bevolen door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 24 maart 2020, en de rechter-commissaris heeft op 25 maart 2020 geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig was. Op 28 april 2020 hebben de betrokkenen een verzoekschrift ingediend, dat op 29 april 2020 via videoverbinding is behandeld. De minister was vertegenwoordigd door mr. J.M. Harewood (Dimas). De rechter-commissaris heeft de zaak beoordeeld met inachtneming van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming en de belangen van de betrokkenen.

De rechter-commissaris overweegt dat het bezwaar en het verzoek tot voorlopige voorziening de werking van de afwijzende asielbeschikking niet schorsen, waardoor de betrokkenen uitgezet kunnen worden. Echter, de verweerder heeft besloten om niet over te gaan tot uitzetting totdat er een beslissing is genomen op het verzoek tot voorlopige voorziening in de asielprocedure. De rechter-commissaris concludeert dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is, ondanks het verzoek van de betrokkenen om schorsing van de afwijzende beschikking en het bevel tot uitzetting. De rechter-commissaris wijst het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling af, met de overweging dat er geen aanwijzingen zijn dat de voorzieningenrechter niet binnen een redelijke termijn op de verzoeken zal beslissen.

De uitspraak is gedaan op 7 mei 2020, waarbij de rechter-commissaris, mr. M. Soffers, de beslissing heeft vastgelegd in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2020
Zaaknummer AUA202001083

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

van de rechter-commissaris belast met de behandeling
van administratiefrechtelijke inbewaringstelling,
in de zaak van:

[Betrokkene 1],

[Betrokkene 2]en
[Betrokkene 3],
BETROKKENEN,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce.

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 24 maart 2020 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (minister) de inbewaringstelling van betrokkenen bevolen.
De rechter-commissaris heeft op 25 maart 2020 geoordeeld dat deze vrijheidsontneming rechtmatig is.
Op 28 april 2020 hebben betrokkenen bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 16, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek op 29 april 2020 via videoverbinding behandeld. Betrokkenen waren aanwezig bijgestaan door hun advocaat en twee tolken. De minister van Justitie, Veiligheid en Integratie heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.M. Harewood (Dimas).
De uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

1. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de betrokkene binnen 72 uur voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
2. Betrokkenen stellen dat de vreemdelingenbewaring moet worden opgeheven omdat zij het gerecht hebben verzocht om schorsing van de afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag en om schorsing van het bevelschrift tot uitzetting. Betrokkenen vormen geen gevaar voor de openbare orde. De minister kan een lichter middel toepassen.
3. De rechter-commissaris overweegt dat nu in rechte vast staat dat de inbewaringstelling rechtmatig is, in deze procedure uitsluitend ter beoordeling voor ligt of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. In het bijzonder is daarbij van belang of er, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van de betrokkene en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
4. Vast staat dat bij beschikking van 23 maart 2020 de asielaanvraag van betrokkenen is afgewezen en verweerder verzoekers daarbij heeft aangezegd binnen 0 dagen Aruba te verlaten. Betrokkenen hebben op 25 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzende beschikking en het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een schorsing van de afwijzende beschikking.
5. De rechter-commissaris overweegt dat het bezwaar noch het verzoek tot het treffen vaneen voorlopige voorziening de werking van de afwijzende asielbeschikking schorst (artikel 9, lid 4, LAR), zodat betrokkenen uitgezet kunnen worden. Verweerder gaat echter niet over tot uitzetting van betrokkenen tot op hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de asielprocedure is beslist. Anders dan betrokkenen stellen, maakt dit het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig. Weliswaar brengt dit verzoek enig uitstel van de uitzetting met zich mee maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn reeds daarom al ontbreekt. Er zijn geen aanwijzingen dat de voorzieningenrechter niet binnen redelijke termijn op de verzoeken zal beslissen. De voorzieningenrechter heeft op 29 april 2020 de verzoeken behandeld en zal op 7 mei 2020 uitspraak doen. Het is niet aan de rechter-commissaris om op het oordeel van de voorlopige voorzieningenrechter vooruit te lopen.
6. De rechter-commissaris acht het voortduren van de bewaring rechtmatig.

BESLISSING

De rechter-commissaris:
- wijst het verzoek af.
Aldus opgemaakt door mr. M. Soffers, rechter-commissaris, op 7 mei 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.