Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[Verzoeker 1], geboren op [geboortedatum] 1958 (verzoeker 1)
[de minderjarige],(verzoekster 2)
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Op 7 mei 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De verzoekers, bestaande uit twee Afghaanse gezinnen, hadden bezwaar gemaakt tegen de bevelschriften tot uitzetting die door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie waren uitgevaardigd. De asielverzoeken van de verzoekers waren eerder afgewezen, wat leidde tot de bestreden besluiten. De verzoekers vreesden dat zij bij uitzetting zouden worden blootgesteld aan folteringen of onmenselijke behandelingen in hun thuisland.
Tijdens de zitting op 29 april 2020, die via videoverbinding werd gehouden, waren de verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun advocaat en tolken. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en de relevante documenten van beide partijen in overweging genomen. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoekers na het verlopen van hun tijdelijke verblijfsvergunning in Aruba zijn aangetroffen, wat de grond voor uitzetting volgens de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) bevestigt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om het bevel tot uitzetting te schorsen, aangezien de verzoekers niet in het bezit waren van een geldige verblijfstitel en hun illegale verblijf niet gedoogd hoefde te worden.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de bestreden besluiten niet in strijd waren met het verbod op refoulement uit het Vluchtelingenverdrag. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.