ECLI:NL:OGEAA:2019:841

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA202001082
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek voorlopige voorziening inzake uitzetting van Afghaanse asielzoekers na afwijzing van asielverzoeken

Op 7 mei 2019 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De verzoekers, bestaande uit twee Afghaanse gezinnen, hadden bezwaar gemaakt tegen de bevelschriften tot uitzetting die door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie waren uitgevaardigd. De asielverzoeken van de verzoekers waren eerder afgewezen, wat leidde tot de bestreden besluiten. De verzoekers vreesden dat zij bij uitzetting zouden worden blootgesteld aan folteringen of onmenselijke behandelingen in hun thuisland.

Tijdens de zitting op 29 april 2020, die via videoverbinding werd gehouden, waren de verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun advocaat en tolken. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en de relevante documenten van beide partijen in overweging genomen. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoekers na het verlopen van hun tijdelijke verblijfsvergunning in Aruba zijn aangetroffen, wat de grond voor uitzetting volgens de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) bevestigt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om het bevel tot uitzetting te schorsen, aangezien de verzoekers niet in het bezit waren van een geldige verblijfstitel en hun illegale verblijf niet gedoogd hoefde te worden.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de bestreden besluiten niet in strijd waren met het verbod op refoulement uit het Vluchtelingenverdrag. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2019
Lar nr. AUA202001082

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker 1], geboren op [geboortedatum] 1958 (verzoeker 1)

[Verzoekster 1],geboren op [geboortedatum] 1947 (verzoekster 1)
[Verzoeker 2],geboren op [geboortedatum] 2000 (verzoeker 2)
[Verzoekster 2],geboren op [geboortedatum] 1992, mede namens haar minderjarig kind
[de minderjarige],(verzoekster 2)
allen van Afghaanse nationaliteit,
verblijvend in Aruba,
VERZOEKERS,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschriften, gedateerd 24 maart 2020 (bestreden beschikkingen), heeft verweerder de uitzetting van verzoekers bevolen.
Tegen deze beschikkingen hebben verzoekers op 9 april 2020 bezwaar gemaakt.
Op 15 april 2020 hebben verzoekers bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het gerecht heeft de zaak via videoverbinding behandeld op 29 april 2020. Aanwezig waren verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, een tolk Arabisch en een tolk Papiamento. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft op bij e-mail van 22 april 2020 en 23 april 2020 stukken ingediend.
Verzoekers hebben bij e-mail van 30 april 2020 stukken ingediend.
Verweerder heeft bij e-mail van 1 mei 2020 een aanvullende pleitnota ingediend.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoekers hebben de Afghaanse nationaliteit. Zij zijn vanuit Saoedi-Arabië, via Marokko, Brazilië, Panama, Aruba, Suriname op 21 februari 2020 Aruba ingereisd en toegelaten met een 0-dagen termijn. Op 25 februari 2020 zijn verzoekers overgebracht naar het Vreemdelingendetentiecentrum Sabana Berde, welke door verweerder is aangewezen als ruimte voor ophouden tegen ongeoorloofd vertrek in de zin van artikel 19d, eerste lid van het Toelatingsbesluit. Op 26 februari 2020 is aan verzoekers een bevel ophouding uitgereikt.
2.2
Bij beschikking van 23 maart 2020 heeft verweerder de asielaanvragen van verzoekers afgewezen, daarbij heeft verweerder verzoekers aangezegd Aruba onmiddellijk te verlaten.
2.3
Bij bestreden beschikking van 24 maart 2020 heeft verweerder de uitzetting van verzoekers bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekers:
- niet in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel;
- niet staan ingeschreven in de registers;
Bovendien behoeft hun illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Verzoekers stellen zich - kort samengevat - op het standpunt dat zijn in afwachting zijn van een beslissing op hun bezwaarschrift tegen de onder 2.2 genoemde afwijzende beschikking. Zij vrezen dat zij bij uitzetting onderworpen worden aan folteringen of aan onmenselijke behandelingen of bestraffingen.
Beoordeling
4. Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoekers na het verlopen van de geldigheidsduur van de hun laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier zijn aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu genoemde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoekers uit te zetten.
6. De voorzieningenrechter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting en daarbij de vertrektermijn op 0 dagen te stellen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
7. Nu de asielverzoeken van verzoekers bij beschikkingen van 24 maart 2020 zijn afgewezen, zijn de bestreden besluiten niet in strijd met het verbod op refoulement dat voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag. Verzoekers hebben tegen de afwijzende beschikkingen op hun asielverzoek bezwaar ingediend en het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers worden in afwachting van de rechterlijke beslissing op deze voorlopige voorziening niet uitgezet. Dit betreft een tijdelijke uitzettingsbelemmering. Dit wordt eerst anders indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen. De mogelijkheid een voorlopige voorziening aan te vragen staat verweerder niet in de weg een bevelschrift tot uitzetting uit te vaardigen en daarbij de vertrektermijn op 0 dagen te bepalen.
8. Ook voor het overige bestaat er geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.