ECLI:NL:OGEAA:2020:167

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA202001079
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag van Afghaanse verzoekers

Op 7 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van asielaanvragen van vier Afghaanse verzoekers. De verzoekers, bestaande uit een gezin, hadden asiel aangevraagd op basis van gegronde vrees voor vervolging in Afghanistan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, voldoende gemotiveerd had dat de verzoekers niet aannemelijk konden maken dat zij daadwerkelijk gegronde vrees voor vervolging hadden. De verzoekers waren van mening dat de onmiddellijke uitvoering van het afwijzende asielbesluit hen onevenredig nadeel zou toebrengen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvragen naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar in stand zou blijven. De voorzieningenrechter wees de verzoeken af en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2020
Lar nr. AUA202001079

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker 1], geboren op [geboortedatum] 1958 (verzoeker 1)

[Verzoekster 1],geboren op [geboortedatum] 1947 (verzoekster 1)
[Verzoeker 2],geboren op [geboortedatum] 2000 (verzoeker 2)
[Verzoekster 2],geboren op [geboortedatum] 1992, mede namens haar minderjarig kind
[de minderjarige],(verzoekster 2)
allen van Afghaanse nationaliteit,
verblijvend in Aruba,
VERZOEKERS,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mw J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Op 23 maart 2020 heeft verweerder afwijzende beschikt op de asielaanvragen van verzoekers van 25 februari 2020 (bestreden beschikking) en verzoekers aangezegd binnen 0 dagen Aruba te verlaten.
Hiertegen hebben verzoekers op 25 maart 2020 bezwaar gemaakt.
Op 14 april 2020 is namens verzoekers een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Het gerecht heeft de zaak via videoverbinding behandeld op 29 april 2020. Aanwezig waren verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, een tolk Arabisch en een tolk Papiamento. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft op bij e-mail van 22 april 2020 en 23 april 2020 stukken ingediend.
Verzoekers hebben bij e-mail van 30 april 2020 stukken ingediend.
Verweerder heeft bij e-mail van 1 mei 2020 een aanvullende pleitnota ingediend.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
De beoordeling
2.1
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Verdragsvluchtelingen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
2.2
Ingevolge artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
3.1
Verzoekers hebben de Afghaanse nationaliteit. Zij zijn vanuit Saoedi-Arabië, via Marokko, Brazilië, Panama, Aruba, Suriname op 21 februari 2020 Aruba ingereisd. Verzoekers behoren tot hetzelfde gezin, te weten vader (verzoeker 1), moeder (verzoekster 1), zoon (verzoeker 2) en schoondochter met een minderjarig kind (verzoekster 2). Met verzoekers is tevens meegereisd een meerderjarige dochter, wiens asielaanvraag is toegewezen. Verzoekers hebben op 25 februari 2020 een registratieformulier ingevuld om asiel aan te vragen en daarbij een eerste verklaring afgelegd omtrent hun asielmotieven. Verzoekers zijn vervolgens met tussenkomst van een tolk gehoord, van welke gehoren een verslag is opgemaakt.
Verzoeker 1 is op 2, 3 en 6 maart 2020 gehoord.
Verzoekster 1 is op 2 en 3 maart 2020 gehoord.
Verzoeker 2 is op 2 maart 2020, 3 maart 2020 en 6 maart 2020 gehoord.
Verzoekster 2 is op 2 maart en 6 maart 2020 gehoord.
3.2
Verzoekers hebben aan hun asielverzoek ten grondslag gelegd dat zij in Afghanistan gevaar lopen vanwege een familievete. In 1983 is er een vete ontstaan tussen over landbouwgrond waarbij de vader van verzoeker 1 werd beschuldigd van moord op een neef. De vader van verzoeker 1 is in 1985 naar Saoedi Arabië gevlucht. De drie oudste zonen van verzoeker 1 zijn in 2017 en 2019 gedwongen vanuit Saoedi Arabië naar Afghanistan teruggekeerd. Sindsdien hebben verzoekers niets meer van hen vernomen. Verzoeker 1 is in 2018 naar Afghanistan gereisd om te bezien of de familie daar een bestaan op kon bouwen en zijn zonen te zoeken. Verzoeker 1 heeft drie weken in Kabul verbleven en is teruggekeerd naar Saoedi- Arabië omdat de situatie in Afghanistan onveilig was. Van een vriend van zijn vader heeft hij vernomen dat hij nergens in Afghanistan veilig is omdat zijn neven, die bij de Taliban behoren, nog altijd naar hem op zoek zijn. Verzoekers vrezen in Afghanistan te worden ontvoerd.
Verzoekers kunnen niet terug naar Saoedi-Arabië omdat hun verblijfsvergunningen zijn verlopen. Daarnaast is de situatie voor immigranten in Saoedi-Arabië verslechterd en worden buitenlanders gedwongen het land uitgezet. Verzoeker 2 vreest vervolging in Saoedi-Arabië omdat hij zich negatief over de overheid heeft uitgelaten.
4.1
Verweerder heeft de asielverzoeken afgewezen en daarbij het volgende overwogen. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat verzoekers de Afghaanse nationaliteit hebben. Verweerder heeft het asielrelaas van verzoekers niet geloofwaardig geacht omdat verzoekers vage en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun vrees voor familieleden in Afghanistan. Verder acht verweerder het niet aannemelijk dat verzoekers 39 jaar na de gestelde vete nog gezocht worden in Afghanistan. Evenmin heeft verzoeker 1 de bescherming van de autoriteiten gezocht. Verweerder acht ook niet aannemelijk dat verzoekers in Saoedi-Arabië gegronde vrees voor vervolging hebben. Verzoekers hebben hierover tegenstrijdig verklaard en hebben in Saoedi-Arabië geen problemen ondervonden door de vermeende uitlatingen van verzoeker 2. Verzoekers konden zich vrijelijk in Saoedi Arabië bewegen en hebben legaal het land verlaten. Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat verzoekers hun asielrelaas niet met enig objectief document hebben onderbouwd. Verzoekers hebben evenmin hun reisdocumenten en paspoorten overgelegd en hiervoor geen aannemelijk verklaring voor kunnen geven.
4.2
Verzoekers betogen dat de onmiddellijke uitvoering van het afwijzend asielbesluit onevenredig nadeel met zich mee brengt voor verzoekers. Verweerder heeft nagelaten het asielverzoek van verzoekers objectief, individueel en onpartijdig te behandelen. Verweerder heeft, in strijd met zijn samenwerkingsplicht, geen onderzoek gedaan naar het asielrelaas van verzoekers. Verweerder heeft aan de dochter van verzoeker 1 en verzoekster 2 asiel verleend terwijl zij op dezelfde gronden asiel heeft verzocht als verzoekers. Dit is een onbegrijpelijke inbreuk op het gezinsleven van verzoekers. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de dochter niet terug kan naar Afghanistan en verzoekers wel. De beschikking is derhalve ondeugdelijk gemotiveerd. Verzoekers wijzen erop dat Afghanistan niet op de lijst met veilige landen staat, het ministerie van buitenlandse zaken een negatief reisadvies heeft afgegeven voor reizen naar Afghanistan en uit openbare informatie blijkt dat ontvoeringen dagelijks voorkomen.
5.1
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekers hun asielrelaas niet met objectieve documenten hebben gestaafd. Verzoekers hebben evenmin hun identiteits- en reisdocumenten overgelegd. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers voor het niet overleggen van de paspoorten en reisdocumenten geen aannemelijke verklaring hebben gegeven. Het relaas van verzoekers dat zij de tas met alle paspoorten en reisdocumenten aan het strand zijn kwijtgeraakt, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Dit doet op voorhand ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoekers.
5.2
Verweerder heeft op goede gronden ongeloofwaardig geacht dat verzoekers gegronde vrees voor vervolging hebben in Afghanistan omdat de vader van verzoeker 1 in 1983 beschuldigd is van moord op een van zijn neven. Verzoekers hebben hun vrees niet met enig objectief document onderbouwd. Met verweerder acht de voorzieningenrechter het onaannemelijk dat verzoekers bijna 40 jaar later nog gezocht worden voor vermeende handelingen van de vader van verzoeker 1. Dit klemt des te meer nu verzoeker 1 ten tijde van de gestelde problemen van zijn vader zich niet in Afghanistan bevond. Daarbij komt dat verzoeker 1 in 2018 naar Afghanistan is afgereisd en een aantal weken zonder problemen in Kabul heeft verbleven. Verzoeker baseert zijn vrees op de mededeling van een vriend van zijn vader dat zijn neven banden met de Taliban hebben en hem willen vermoorden. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze enkele mededeling onvoldoende is voor de conclusie dat verzoekers in Afghanistan gegronde vrees voor vervolging hebben.
5.3
Met betrekking tot de vrees van verzoekers dat de drie oudste zonen in Afghanistan zijn ontvoerd, overweegt de voorzieningenrechter dat deze vrees slechts is gebaseerd op hun eigen vermoedens. Deze vermoedens zijn onvoldoende om een geslaagd beroep op het Vluchtelingenverdrag te doen. Op geen enkele wijze is de ontvoering van de zonen aannemelijk gemaakt. Verder heeft verzoekster 2 verklaard dat zij wel contact heeft gehad met haar echtgenoot, de oudste zoon van verzoeker 1 en verzoekster 1, toen die in Afghanistan was, dat ook verzoeker 1 en verzoekster 2 contact met hem hadden en dat zij haar echtgenoot allemaal zijn gaan uitzwaaien omdat hij in Afghanistan ging werken. Dit doet ernstig twijfelen aan verzoekers relaas dat zij niets meer van hun zonen hebben gehoord nadat zij gedeporteerd werden naar Afghanistan.
5.4
Voor zover verzoekers zich beroepen op de algemene slechte veiligheidssituatie in Afghanistan en hun vrees te worden ontvoerd, verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling) van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4200). In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan onverminderd zorgelijk is maar de veiligheidssituatie niet in alle provincies van Afghanistan even ernstig is en het geweld niet overal van dezelfde aard is en niet overal even wijdverbreid. Het aantal burgerslachtoffers en ontheemden als gevolg van de gewelddadigheden in Afghanistan is - hoe zorgwekkend ook - niet zo hoog dat alleen al daarom moet worden gesproken van een situatie, waarin eenieder louter door zijn aanwezigheid in Afghanistan een reëel risico loop in een situatie te komen in strijd met artikel 3 EVRM. Ook is er in Afghanistan op veel plekken nog altijd een basale veiligheidsstructuur aanwezig. Wat betreft het bestaan van een veiligheidsstructuur blijkt uit recente informatie dat de Afghaanse regering is doorgegaan met hervormingen op het gebied van veiligheid, op dat gebied samenwerkt met andere landen, en door middel van vredesbesprekingen tracht de gewelddadigheden te stoppen. De voorzieningenrechter ziet in de door verzoekers overgelegde stukken geen aanleiding anders te oordelen over de veiligheidssituatie in Afghanistan dan de Afdeling in de uitspraak van 18 december 2019. Verweerder heeft gelet op het vorengaande op goede gronden geconcludeerd dat verzoekers terugkeer naar Afghanistan geen schending van artikel 3 EVRM oplevert.
5.5
De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun betoog dat verzoeker zijn samenwerkingsplicht heeft geschonden door geen nader onderzoek naar het asielrelaas te verrichten en zonder het raadplegen van een ambtsbericht van het ministerie van buitenlandse zaken te beslissen op de asielverzoeken. Verweerder heeft voldaan aan zijn samenwerkingsplicht door verzoekers in staat te stellen hun asielrelaas in meerdere gehoren naar voren te brengen, waarop verweerder in de bestreden beschikkingen gemotiveerd op in is gegaan. Aldus heeft verweerder voldoende actief samengewerkt met verzoekers om alle relevante elementen van hun asielrelaas kenbaar te maken. De samenwerkingsplicht gaat niet zo ver dat verweerder in alle gevallen, ongeacht zijn oordeel over de geloofwaardigheid van de asielmotieven, nader onderzoek dient te verrichten. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:377) en 15 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3833).
5.6
Met betrekking tot de gestelde problemen van verzoeker 2 in Saoedi-Arabië overweegt de voorzieningenrechter dat nu verzoekers niet de nationaliteit van Saoedi- Arabië hebben, deze problemen niet kunnen leiden tot een geslaagd beroep op het Vluchtelingenverdrag.
5.7
De voorzieningenrechter heeft, met toestemming van verzoekers, onder geheimhouding kennis genomen van het asielrelaas van de dochter van verzoeker 1 en verzoekster 1. Anders dan verzoekers stellen heeft de dochter zelfstandige asielmotieven aangevoerd, die hebben geleid tot het inwilligen van haar asielverzoek. Verweerder is niet gehouden in de bestreden beschikkingen te motiveren op grond waarvan de meerderjarige dochter asiel is verleend. Evenmin is er sprake van een ontoelaatbare inbreuk op het gezinsleven nu de dochter meerderjarig is en niet is gebleken van een bijzondere afhankelijkheid.
6. De voorzieningenrechter komt, voorlopig oordelend, tot de conclusie dat verweerder voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat verzoekers gegronde vrees voor vervolging in Afghanistan hebben danwel bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. De beschikkingen zullen naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar in stand blijven.
7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2020, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.