In deze zaak, uitgesproken op 18 september 2019 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is belanghebbende, een gehuwde ingezetene van Aruba, in beroep gekomen tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV voor het jaar 2014. De belanghebbende ontving een ABP-pensioen en AOW-uitkeringen uit Nederland, evenals AOV-uitkeringen van Aruba. De Inspecteur der Belastingen had de aanslagen opgelegd op basis van de totale inkomens van beide echtgenoten, waarbij het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen van belanghebbende werd gebruikt om het gezamenlijke inkomen vast te stellen. Belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van deze samentelling en de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur terecht het inkomen van de echtgenote in aanmerking had genomen, aangezien de AOW- en AOV-uitkeringen niet als opbrengsten uit onderneming of arbeid konden worden aangemerkt. De rechtbank bevestigde dat de samentelling van inkomens bij gehuwde belastingplichtigen verplicht is volgens de Landsverordening inkomstenbelasting. Tevens werd vastgesteld dat de heffing over het ABP-pensioen aan Nederland toekomt, maar dat Aruba het pensioen in de heffingsgrondslag kan opnemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van belanghebbende af.