In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de belastingheffing over een AOW-uitkering en een ABP-pensioen centraal. De belanghebbende, een inwoner van Aruba, ontvangt zowel een AOW-uitkering als een ABP-pensioen vanuit Nederland. De AOW-uitkering is op basis van artikel 20 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) toegewezen aan Aruba voor heffing, terwijl de heffing over het ABP-pensioen aan Nederland toekomt volgens artikel 17 van de BRK. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013, waarin zijn inkomen, inclusief dat van zijn echtgenote, is meegenomen. De Inspecteur der Belastingen heeft de aanslag gehandhaafd, wat leidde tot beroep door de belanghebbende.
Tijdens de zitting op 14 mei 2019 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat de Inspecteur ten onrechte het inkomen van zijn echtgenote in aanmerking heeft genomen en dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet correct is berekend. De Inspecteur heeft echter gesteld dat de samentelling van de inkomens van gehuwde belastingplichtigen verplicht is en dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet van toepassing is in deze situatie.
De rechter heeft geoordeeld dat de Inspecteur de AOW-uitkering terecht in het inkomen heeft begrepen en dat de berekening van de belastingheffing correct is uitgevoerd. De belanghebbende heeft geen bewijs geleverd dat de tegemoetkoming onjuist is berekend. Uiteindelijk heeft het Gerecht het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.