ECLI:NL:OGEAA:2018:77

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
AUA201701569
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating en verblijf van vreemdelingen in Aruba met betrekking tot het Nederlanderschap

In deze zaak heeft appellante, die in Aruba woont, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba, die haar verzoek om bevestiging van haar optie tot verkrijging van het Nederlanderschap had geweigerd. Appellante stelt dat zij gelijkgesteld moet worden aan een in de Nederlandse Antillen geboren Nederlander en daarom niet toelatingsplichtig is. Ze verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 24 november 2000, waarin werd geoordeeld dat de echtgenoot van een in de Nederlandse Antillen geboren Nederlander niet onder de toelatingsplicht valt. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba oordeelt echter dat uit het genoemde arrest en latere rechtspraak niet blijkt dat de echtgenoot van een genaturaliseerde Nederlander ook niet toelatingsplichtig is. Het Gerecht concludeert dat appellante niet voldoet aan de vereisten voor het verkrijgen van het Nederlanderschap, omdat zij niet kan aantonen dat zij gedurende de vereiste periode van vijftien jaren onafgebroken op Aruba heeft verbleven. Het Gerecht wijst op een verblijfsgat in haar verblijfsstatus van 2 oktober 2001 tot 9 april 2003, waarin zij geen geldige verblijfsvergunning had. De uitspraak van het Gerecht is gedaan op 29 januari 2018, en het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 29 januari 2018
AUA201701569
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
wonende in Aruba,
APPELLANTE
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. D.J. Nauta en mr. N.J. Abdul Hamid.

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 7 juni 2017 heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de beschikking van verweerder waarbij het verzoek van appellante tot bevestiging van haar optie tot verkrijging van het Nederlanderschap is geweigerd, ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellante op 20 juli 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 4 september 2017 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 november 2017, alwaar appellante bijgestaan door haar advocaat is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Abdul Hamid.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt in deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder toelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2.1.2
Ingevolge artikel 29 van de RWN worden voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen de tijdvakken van hoofdverblijf die voor de inwerkingtreding van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen zijn doorgebracht in de Nederlandse Antillen in aanmerking genomen als waren zij doorgebracht in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius.
2.2
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de RWN, verkrijgt na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
g: de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Ingevolge het derde lid beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
2.3
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
2.4
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van het (ter uitvoering van voornoemd artikel) Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN) is tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen en naturalisatieverzoeken en tot het uitreiken van uittreksels van naturalisatiebesluiten in Aruba bevoegd de Gouverneur.
2.5
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het BVVN onderzoekt de Gouverneur, behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, de verblijfsrechtelijke status van de optant en van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd.
2.6
Verweerder heeft aangevoerd dat appellante niet aan de in artikel 6, eerste lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap gestelde voorwaarde van een onafgebroken verblijf op Aruba van tenminste vijftien jaren, voldoet. Aan die stelling heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat uit informatie afkomstig van de Vreemdelingendienst van Curaçao is gebleken dat appellante over de periode van 2 oktober 2001 tot 9 april 2003, toen zij woonachtig was in het land de Nederlandse Antillen, niet over een geldige verblijfstitel heeft beschikt en deze periode derhalve dient te worden aangemerkt als een zogenaamd verblijfsgat.
2.7
Appellante betwist niet dat haar verblijf in Curaçao in deze periode niet gedekt was door een geldige verblijfsvergunning. Zij stelt zich echter, onder verwijzing naar HR 24 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8448, op het standpunt dat zij voor de toepassing van de destijds voor de Nederlandse Antillen geldende Landsverordening toelating en uitzetting moet worden gelijkgesteld aan een in de Nederlandse Antillen geboren Nederlander en als zodanig niet toelatingsplichtig was, althans dat haar destijds een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd had moeten worden verleend in plaats van een vergunning voor bepaalde tijd. Zij heeft daartoe gewezen op de omstandigheid dat zij gehuwd was met een in de Nederlandse Antillen tot Nederlander genaturaliseerde persoon.
Met verweerder is het gerecht van oordeel dat uit voormeld arrest, noch uit latere rechtspraak, voortvloeit dat ook de echtgenoot van een in de Nederlandse Antillen geboren Nederlander of een aldaar tot Nederlander genaturaliseerde persoon niet toelatingsplichtig was of dat aan deze een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd diende te worden verleend. Verweerder heeft derhalve terecht het bestaan van een verblijfsgat aangenomen dat aan bevestiging van haar optieverklaring in de weg staat. Nu het bestaan van dit verblijfsgat de bestreden beschikking zelfstandig kan dragen, gaat het gerecht voorbij aan de vraag of verweerder zich op goede grond op het standpunt heeft gesteld dat er nog meer verblijfsgaten zijn.
2.8
Het beroep is ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).