ECLI:NL:OGEAA:2018:70

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
AUA201701160
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van invoerrechten bij levering aan vennootschap zonder vrijstelling

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 31 januari 2018 uitspraak gedaan over het beroep van [ X ], een vennootschap gevestigd op Aruba, tegen de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van invoerrechten door de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende had op 28 augustus 2015 aangifte gedaan voor de invoer van vijftien beveiligingscamera's en toebehoren, waarvoor invoerrechten van Afl. 2.140 waren betaald. Na de afwijzing van het verzoek om restitutie op 20 juli 2016, heeft de belanghebbende bezwaar aangetekend, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door de Inspecteur. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de goederen bestemd waren voor de Koninklijke Marine, waarvoor vrijstelling van invoerrechten geldt.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de goederen aanvankelijk waren geleverd aan [ Z ], een vennootschap die geen aanspraak kan maken op de vrijstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de invoerrechten correct waren geheven en dat er geen sprake was van een dwaling of verschoonbaar verzuim. De omstandigheid dat de goederen later bij de Koninklijke Marine zijn terechtgekomen, doet hier niet aan af. Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de afwijzing van het verzoek om teruggaaf gehandhaafd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en is bepaald dat het griffierecht aan de belanghebbende moet worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 31 januari 2018
BBZ nr. AUA201701160
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ X ], gevestigd op Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 28 augustus 2015 aangifte (C- 0000) ten invoer gedaan van “vijftien stuks beveiligingscamera en toebehoren”. Ter zake van de aangifte (model C-0000) is een bedrag aan invoerrechten betaald van Afl. 2.140.
1.2
Belanghebbende heeft op 4 november 2015 verzocht om restitutie van invoerrechten. De Inspecteur heeft het verzoek om restitutie op 20 juli 2016 afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft bij brief van 19 augustus 2016 bezwaar aangetekend tegen de afwijzende beschikking verzoek om restitutie. Op 24 mei 2017 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar niet- ontvankelijk is verklaard.
1.4
Belanghebbende is op 21 juni 2017 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150,-.
1.5
De Inspecteur heeft op 19 september 2017 een verweerschrift met producties ingediend.
1.6
Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een zitting op 14 november 2017 en een zitting op 8 december 2017. De zitting van 14 november 2017 is aangehouden. De zaak is daarna behandeld ter zitting van 8 december 2017, waarbij zijn verschenen namens de Inspecteur [ A ] en [ B ] en namens belanghebbende de gemachtigde, [ C ]. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Op 28 augustus 2015 heeft belanghebbende vijftien stuks beveiligingscameras en toebehoren ingevoerd. Belanghebbende heeft hiervan op genoemde data aangifte ten invoer gedaan. De verschuldigde invoerrechten zijn op 31 augustus 2015 betaald en daarna zijn de goederen vrijgegeven. De aangifte bevat, voor zover van belang, de volgende gegevens:
Aangifte 28 augustus 2015:
* omschrijving: “15 stuks.
Andere voor monochrome weergave beveiligingscamera en toebehoren”
*Merken en nummers
INDEL NV 6 CTNS GESU-499829/4
* goederencode:
85287300
* douanewaarde: Afl. 17.833
* invoerrecht: 12% x 17.833 =
Afl. 2.140
Totaal
Afl. 2.140
2.3
Op de bij de aangifte ten invoer gevoegde “bill of lading” is vermeld dat de ingevoerde goederen bestemd waren voor [ Z ] gevestigd te [ straat ]. Na afwikkeling van de invoerformaliteiten en na betaling van de invoerrechten zijn de ingevoerde goederen ook daadwerkelijk afgeleverd bij [ Z ].
2.4
Tot de stukken van het geding behoort een “bestemmingsverklaring” van [ Z ] van 17 september 2015. Hierin verklaart de directeur van [ Z ] dat de ingevoerde goederen uitsluitend en alleen gebruikt zullen worden voor installatie bij de Koninklijke Marine.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van door haar op aangifte betaalde invoerrechten. Belanghebbende vindt van wel. De ingevoerde goederen waren bestemd voor de [ AK ] Aruba en vormen dus goederen, aangevoerd ten behoeve van en voor rekening van Nederland. Hiervoor geldt ingevolge artikel 128, lid 3 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (hierna: LIUD) een vrijstelling van invoerrechten. Belanghebbende heeft bij de aangifte niet om vrijstelling verzocht en dit vormt een verschoonbaar verzuim dat op grond van artikel 128a LIUD in aanmerking komt voor herstel, temeer daar belanghebbende binnen een redelijke termijn na ontdekking van de fout daarvan melding heeft gemaakt bij de Inspecteur. De Inspecteur is van mening dat geen recht bestaat op teruggaaf van invoerrechten. De ingevoerde goederen waren bestemd voor [ Z ] en deze vennootschap kan geen aanspraak maken op de vrijstelling van artikel 128, lid 3 LIUD.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar

4.1
Ingevolge artikel 128b, lid 1 LIUD kan de aangever die bezwaar heeft tegen de berekening van invoerrechten of de toepassing van het tarief binnen één maand na de dagtekening van de aangifte een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur. Naar het oordeel van het Gerecht heeft hetzelfde te gelden voor de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van invoerrechten, in die zin dat belanghebbende daartegen binnen een maand na de afwijzing bezwaar kan aantekenen (zie Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 19 februari 2016, ECLI:NL:OGEAA:2016:139). De datum van afwijzing van het verzoek om teruggaaf is 20 juli 2016. De Inspecteur heeft bij het verweerschrift het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift gevoegd met daarop een ontvangststempel van het [ DA] met datum 23 augustus 2016. Op grond hiervan heeft de Inspecteur het bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft bij het door haar ingediende beroepschrift een kopie van het bezwaarschrift gevoegd, met daarop een ontvangststempel van hetzelfde [ DA] met datum 19 augustus 2016. De Inspecteur heeft hierover in haar pleitnota verklaard dat er twee stempels voor ontvangst zijn geplaatst door verschillende afdelingen bij het [DA]. In navolging van de Inspecteur is het Gerecht van oordeel dat het oudste stempel (met datum 19 augustus 2016) beslissend is voor vaststelling van de datum van indiening van het bezwaarschrift. Dat betekent dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en het bezwaar ontvankelijk is. In zoverre is het beroep reeds gegrond.
Inhoudelijk
4.2
Belanghebbende heeft gesteld dat de ingevoerde goederen bestemd waren voor de [ OK ]. Tussen partijen is niet in geschil dat goederen die ten behoeve van de [ OK ] worden ingevoerd op grond van het Landsbesluit ter uitvoering van (hierna: t.u.v.) artikel 128, lid 3 LIUD jo artikel 128, lid 3 LIUD vrijgesteld zijn van invoerrechten. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat door een foutieve aangifteprocedure ten onrechte invoerrechten betaald zijn en dat zij, met toepassing van artikel 128 LIUD, recht heeft op teruggave.
4.3
Artikel 128 LIUD bepaalt dat de Inspecteur bevoegd is teruggave te verlenen van wegens dwaling of verschoonbaar verzuim teveel of ten onrechte betaalde invoerrechten, mits het terug te geven bedrag per aangifte of document Afl. 25,- of meer bedraagt. De Inspecteur is van mening dat deze bepaling hier niet van toepassing is, omdat de goederen bestemd waren voor [ Z ] en pas daarna de bestemming [ OK ] hebben gekregen. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
4.4
Belanghebbende heeft de goederen ingevoerd, waarbij zij in de documenten als aangever en als importeur is genoemd. Volgens de bij de documenten gevoegde ‘bill of lading” waren de goederen bestemd voor [ Z ]. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift bevestigd dat de goederen na invoer zijn geleverd aan [ Z ] Aruba (zie punt 2 beroepschrift). In de invoerdocumenten komt de naam “[ OK ]” nergens voor. Noch op belanghebbende noch op [ Z ] Aruba is een vrijstellingsbepaling van toepassing. Het voorgaande houdt in dat de goederen op “normale” wijze zijn ingevoerd en dat ze na het doorlopen van die invoerprocedure en na betaling van de invoerrechten zijn vrijgegeven en in het vrije verkeer zijn terecht gekomen. Daarbij zijn op juiste wijze invoerrechten in rekening gebracht, zodat naar het oordeel van het Gerecht van een dwaling of verschoonbaar verzuim in de zin van artikel 128 LIUD geen sprake is. Dat na levering aan [ Z ] Aruba de goederen, zo acht het Gerecht aannemelijk, uiteindelijk terecht zijn gekomen bij de [ OK ], doet niet af aan de juistheid van de gevolgde procedure en aan de juistheid van de geheven invoerrechten. Die omstandigheid kan er niet toe leiden dat met betrekking tot de oorspronkelijk op juiste wijze ingevoerde goederen alsnog van de vrijstelling van Landsbesluit t.u.v. artikel 128, lid 3 gebruik gemaakt kan worden. De omstandigheid dat, indien de goederen meteen aan de [ OK ] zouden zijn geleverd, geen invoerrechten verschuldigd zouden zijn geweest doet aan de juistheid van de heffing niet af. Het gelijk is aan de Inspecteur.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. In artikel 15, lid 2 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.2
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Afl. 700 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van Afl. 700, een wegingsfactor van ½). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als licht moet worden gekwalificeerd omdat het beroep slechts vanwege de ontvankelijkheid van het bezwaar gegrond is verklaard en bepaalt de wegingsfactor op ½.

6.GRIFFIERECHT

In artikel 18, lid 4 van de LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen, is het beroep gegrond en heeft belanghebbende recht heeft op vergoeding van het griffierecht.

7.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft de afwijzende beschikking;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Afl. 700;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
De griffier is buitenstaat om de uitspraak te
ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).