ECLI:NL:OGEAA:2016:139

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 75548 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van invoerrechten voor hotelinvesteringen op Aruba en de uitleg van 'furniture' en 'fittings' in het belastingrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om de teruggaaf van invoerrechten door een hotelier die investeringen heeft gedaan in de renovatie van hotelkamers. De belanghebbende, een hotelier op Aruba, heeft in de periode van maart 2013 tot september 2014 invoerrechten betaald voor goederen die zijn ingevoerd ter waarde van Afl. 3.487.168,53. De belanghebbende heeft op 29 januari 2015 een verzoek om restitutie van invoerrechten ingediend, dat door de Inspecteur op 7 mei 2015 werd afgewezen. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend en is uiteindelijk in beroep gegaan bij het Gerecht.

De kern van het geschil betreft de ontvankelijkheid van het verzoek om restitutie en de hoogte van de invoerrechten. De belanghebbende stelt dat de ingangsdatum van het verlaagde tarief voor invoerrechten, zoals afgesproken in het Protocol Sociale Dialoog, op 1 maart 2013 ligt. De Inspecteur daarentegen stelt dat het verlaagde tarief pas van toepassing is na de goedkeuring van de Landsverordening op 19 november 2013. Het Gerecht oordeelt dat de afspraken in het Protocol geen bindende toezeggingen zijn en dat de Inspecteur niet gebonden is aan de verwachtingen die daaruit voortvloeien.

Het Gerecht concludeert dat de belanghebbende recht heeft op teruggaaf van invoerrechten tot een bedrag van Afl. 594.978, omdat zij voldoet aan de voorwaarden van het Begunstigend Beleid dat op 28 juni 2013 is aangekondigd. Tevens wordt de uitleg van de begrippen 'furniture' en 'fittings' besproken, waarbij het Gerecht oordeelt dat deze termen niet ruimer geïnterpreteerd kunnen worden dan de definitie die door de Minister is gegeven. De uitspraak van het Gerecht is op 19 februari 2016 gedaan, waarbij het beroep gegrond werd verklaard en de afwijzing van de Inspecteur werd vernietigd.

Uitspraak

Uitspraak van 19 februari 2016
BBZ nr. 75548 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
X,gevestigd op Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft in de periode 1 maart 2013 tot en met september 2014 aangiften ten invoer gedaan en de daarop verschuldigde invoerrechten voldaan.
1.2
Belanghebbende heeft op 29 januari 2015 een verzoek om restitutie van invoerrechten gedaan.
1.3
De Inspecteur heeft het verzoek op 7 mei 2015 bij beschikking afgewezen. Onderaan de beschikking is vermeld dat binnen één maand na ontvangst van de beschikking daartegen bezwaar gemaakt kan worden.
1.4
Belanghebbende is op 29 mei 2015 in bezwaar gekomen tegen de afwijzende beschikking.
1.5
Op 16 juni 2015 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen en de afwijzende beschikking is gehandhaafd.
1.6
Op 15 juli 2015 is belanghebbende in beroep gekomen tegen bovengenoemde uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150,-.
1.7
De Inspecteur heeft op 20 november 2015 een verweerschrift met producties ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 30 november 2015 een nadere motivering met aanvullende stukken en een reactie op bovengenoemd verweerschrift ingediend.
1.9
De zaak is behandeld ter zitting van 10 december 2015, waarbij zijn verschenen namens de Inspecteur mr. A en namens belanghebbende de gemachtigde, mr. B, vergezeld van C, beiden werkzaam bij Deloitte. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Ter zitting is afgesproken dat partijen vóór 1 januari 2016 na gezamenlijk overleg nadere informatie zouden verstrekken. Op 30 december 2015 heeft de gemachtigde, na overleg met de Inspecteur, nadere informatie verstrekt. Vervolgens heeft het Gerecht het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een hotel in Aruba. Zij heeft in de periode maart 2013 tot en met september 2014 tot een bedrag van Afl. 17.213.272 investeringen verricht ter renovatie van haar hotelkamers. In dat kader is ter zake van de invoer van goederen een bedrag van Afl. 3.487.168,53 aan invoerrechten betaald. Daarbij zijn, afhankelijk van de soort goederen, tarieven gehanteerd van 6%, 12% en 22%.
2.2
Belanghebbende heeft op 29 januari 2015 een verzoek ingediend tot restitutie van invoerrechten tot een bedrag van Afl. 1.289.830. Het verzoek heeft betrekking op vanaf 1 maart 2013 ingevoerde goederen. Belanghebbende heeft dit verzoek gebaseerd op punt 18 van het Protocol Sociale Dialoog van 9 november 2012 (hierna: het Protocol).
2.3
Het Protocol luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“PROTOCOL
Van de gedurende de periode van 21 augustus t/m 9 november 2012 gehouden SOCIALE DIALOOG inzake Belastingen
Overwegende
  • Dat er tijdens de formatieperiode voor het kabinet Mike Eman door zowel werkgevers- als werknemerszijde nadrukkelijk de behoefte is geuit om een sociale dialoog ter bepaling van het sociaal-economisch beleid van het Land te institutionaliseren;
  • …..
  • Dat eveneens is overeengekomen om een tripartite commissie Belastinghervorming in te stellen, bestaande uit vertegenwoordigers van de werkgevers, werknemers en regering (elk 3 leden);
  • ….
  • Dat de sessies van de Sociale Dialoog over de Belastinghervorming hebben plaatsgevonden op 21, 22 en 23 augustus 2012, alsmede op 30, 31 oktober 2012 en 2 november 2012, alsmede de laatste op 9 november 2012;
Is door werkgevers, werknemers en regering consensus bereikt over:
……
18 het feit dat ter bevordering van de kwaliteit van het toeristische product van Aruba in het verlengde van de kwaliteitsslag die de regering maakt, de invoerrechten van furniture and fittings met ingang van 1 maart 2013 worden verlaagd van 22% naar 12% bij een minimale investering van USD 10.000,- per kamer;
……
De deelnemers zetten zich in voor de gemaakte afspraken in dit akkoord met dien verstande, dat de eindbeslissing na interne besluitvorming binnen de organisatie die zij vertegenwoordigen, binnen twee weken bekend moet worden gemaakt.
…..”
Het Protocol is ondertekend door mr. M.G. (Mike) Eman, Minister-President en ing. M.E. de Meza, Minister van Financiën namens de regering, en verder door een aantal personen namens de werknemers-, de werkgevers- en andere organisaties.
2.4
De Inspecteur heeft, onder verwijzing naar het door de Minister van Financiën, Communicatie, Utiliteiten en Energie (hierna: de Minister) op 28 juni 2013 aangekondigde begunstigend beleid (hierna: het Begunstigend Beleid) het standpunt ingenomen dat toepassing van het verlaagde tarief pas toepassing kan vinden vanaf 19 november 2013, dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarde van een minimale investering van USD 10.000 per hotelkamer en dat om die reden belanghebbende geen recht heeft op enige teruggaaf van invoerrechten. Op grond daarvan heeft hij het verzoek afgewezen en de afwijzende beschikking gehandhaafd.
2.5
Het Begunstigend Beleid luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“AANKONDIGING BEGUNSTIGEND BELEID
Vooruitlopend op de behandeling van de wetsvoorstellen die zijn opgesteld naar aanleiding van het getekende protocol inzake belastingen d.d. 9 november 2012 is het wenselijk dat de voorzieningen reeds beschikbaar zullen zijn voor de lokale bevolking evenals voor mogelijke in Aruba geïnteresseerde investeerders.
….
Op grond van het voorgaande keur ik goed, dat vooruitlopend op de invoering van de voorgestelde wijzigingen in de……. Landsverordening tarief van invoerrechten, de hieronder genoemde onderdelen reeds van kracht zullen zijn met ingang van de datum van ondertekening en publicatie van deze aankondiging, tenzij anders bepaald in dit begunstigend beleid.
……..
7. Verlaging van invoerrechten op “furnitures” en “fittings” van 22% naar 12% bij een minimale investering van USD 10.000,- per kamer
Indien een hotel overgaat tot het inrichten of vernieuwen van die inrichting van haar kamers, zullen de invoerrechten voor de benodigde “furniture en fittings” worden verlaagd van 22% naar 12% indien het hotelbedrijf, logement of timesharevereniging kan aantonen dat de minimale besteding per kamer USD 10.000,- is. …….
Onder “furniture en fittings” dient te worden verstaan: meubilair, apparatuur, sanitair, matrassen. ….. Deze bepaling zal ingaan per 1 juli 2013 onder voorbehoud dat de landsverordeningen milieubelasting op timeshare en hotels en de milieubelasting op autoverhuur per 1 juli in werking zijn getreden. Indien het tijdstip onverhoopt niet wordt gehaald treedt de bepaling in werking op het moment dat het wetsvoorstel daadwerkelijk is aangenomen.
……”
2.6
De Landsverordening bijzondere belasting op verhuurauto’s en verhuurmotorfietsen, die als laatste van de twee bovenvermelde landsverordeningen in werking is getreden, is op 19 november 2013 aangenomen.
2.7
Op 16 oktober 2015 is door CBFZ een Memorandum opgesteld en aan de Minister van Financiën en Overheidsorganisatie overgelegd. Bij mail van 20 oktober 2015 heeft de betreffende Minister zich akkoord verklaard met alle in het Memorandum gegeven adviezen. In het Memorandum is, voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“……
1. Furnitures en fittings
Het Begunstigend Beleid bepaalt dat onder ‘furnitures en fittings’ dient te worden verstaan meubilair, apparatuur, sanitair en matrassen.
Door de Douane wordt in de uitvoering letterlijk aan deze begrippen vastgehouden, waardoor bijvoorbeeld goederen als tapijt, gordijnen, tegels, verf, deurklinken, verlichtingsarmaturen en fancyartikelen niet in aanmerking komen voor een verlaagd tarief.
Door de belanghebbende worden de begrippen veel ruimer uitgelegd. Deze stelt dat alle goederen die worden aangeschaft om de kamer in te richten en op te knappen, zoals verf, gordijnen, tapijt en tegels onder het begrip ‘furnitures en fittings’ vallen.
Wij adviseren met verwijzing naar de letterlijke tekst van het beleid om de interpretatie van de Douane te hanteren.”
Verder wordt in het Memorandum een soepelere uitleg gegeven aan de vereiste minimum-investering van $10.000 per hotelkamer.

3.GESCHIL

Tussen partijen is in geschil de ingangsdatum van de toepassing van het verlaagde tarief en de vraag voor welke goederen de tariefverlaging van 22% naar 12% toegepast moet worden. Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende, met inachtneming van de soepelere uitleg in het Memorandum, voldoet aan de voorwaarde dat tenminste USD 10.000 per hotelkamer dient te worden geïnvesteerd.

4.STANDPUNTEN PARTIJEN

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van de toepassing van het verlaagde tarief overeenkomstig het Protocol 1 maart 2013 is. Het Protocol is volgens belanghebbende een getekende en derhalve bindende overeenkomst die rechtsgeldig door de Minister President en de Minister van Financiën is aangegaan. Vanaf dat moment mochten partijen, op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur, erop vertrouwen dat de gemaakte afspraken zoals deze in het Protocol zijn opgenomen, zouden worden uitgevoerd. Daar komt bij dat de inhoud van het Protocol bij alle belanghebbenden bekend was gemaakt voor interne besluitvorming terwijl door geen van de partijen binnen de afgesproken twee weken is aangegeven niet akkoord te zijn met de inhoud dan wel dat enig voorbehoud is gemaakt. Dat betekent volgens belanghebbende dat de inspanningsverplichting na die twee weken is overgegaan in een resultaatsverplichting waaraan alle partijen gebonden zijn en aldus door alle partijen hieraan vertrouwen kan worden ontleend.
Belanghebbende is feitelijk afgegaan op de beleidstoezegging van de Minister van Financiën en is gaan investeren, in de gerechtvaardigde verwachting dat zij een gunstiger invoerrechtentarief zou gaan betalen vanaf 1 maart 2013. Had belanghebbende geweten dat de ingangsdatum veel later zou zijn, dan had zij gewacht met investeren.
Met betrekking tot de invulling van de begrippen ‘furniture’ en ‘fittings’ verwijst belanghebbende naar een brief van de Aruba Hotel and Tourism Association (AHATA) van 29 oktober 2015, waarin deze begrippen duidelijk worden uiteengezet en ruim worden uitgelegd. Belanghebbende voegt daar aan toe dat het tarief van 22% al lang een struikelblok is voor het op peil houden van het toeristisch product Aruba. Belanghebbende concludeert op grond van het voorgaande tot een teruggaaf van invoerrechten van Afl. 1.289.828,68.
4.2
De Inspecteur meent dat aan de Sociale Dialoog en het Protocol geen rechten kunnen worden ontleend. De Sociale Dialoog is geen wetgevend- of beleidsorgaan dat kan bepalen dat door de Inspecteur een verlaagd tarief dient te worden toegepast. Het betreft in de ogen van de Inspecteur een voornemen, een inspanningsverplichting die partijen ten opzichte van elkaar op zich nemen, die nog verder moet worden uitgewerkt in wetgeving of beleid, alvorens het toepassing kan vinden.
Door de Minister van Financiën is ter zake van de onderhavige materie begunstigend beleid afgekondigd op 28 juni 2013. Op grond van het bepaalde in onderdeel 7 van dit begunstigend beleid kan het verlaagde invoerrechtentarief worden toegepast na 19 november 2013; dat is namelijk de datum waarin de Landsverordening bijzondere belasting op verhuurauto ’s en verhuurmotorfietsen, als laatste van de twee in onderdeel 7 van het begunstigend beleid genoemde landsverordeningen, is aangenomen.
Voorts stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat onder de begrippen ‘furniture’ en ‘fittings’, overeenkomstig de letterlijke omschrijving in het Begunstigend beleid van 28 juni 2013, moet worden verstaan: meubilair, apparatuur, sanitair en matrassen. De verwijzing naar het schrijven van AHATA faalt volgens de Inspecteur, omdat daar gesproken wordt over ‘furniture, fixture and equipment’ en niet over ‘furniture’ en ‘fittings’.
Nu belanghebbende voldaan heeft aan de voorwaarde van de minimale investering van ASD 10.000 per hotelkamer concludeert de Inspecteur tot een teruggaaf van Afl. 594.977,37. In zoverre is het beroep reeds gegrond.

5.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar en beroep
5.1.1
Belanghebbende heeft op 29 januari 2015 verzocht om teruggaaf van een bedrag van Afl. 1.289.830 aan reeds betaalde invoerrechten. Ingevolge artikel 123, lid 5, van de Landsverordening In-, uit- en doorvoer (LIUD) is een belanghebbende gerechtigd om binnen een jaar na de betaling hetgeen teveel betaald is terug te vorderen. In de Memorie van Toelichting (MvT) behorende bij de totstandkoming van de voorloper van de LIUD is over deze bepaling opgemerkt:
“Het artikel strekt niet om aan de Administratie het recht toe te kennen, om zonder vonnis verkeerdelijk teveel geheven belasting terug te geven, welk recht de Administratie steeds heeft, terwijl eene actie slechts te pas komt bij weigering van teruggave; doch voor de gevallen van duidelijk aanwijsbare vergissing van den aangever of verschoonbaar verzuim in de naleving der wettelijke regelingen, in welke gevallen de belasting wettig geheven is.”
MvT bij de Algemeene Verordening op den in-, uit- en doorvoer en de accijnzen, zitting 1907-1908, nr 2.
5.1.2
Uit deze toelichting valt af te leiden dat de bepaling slechts in bijzondere gevallen kan worden toegepast. Hoewel de voorliggende situatie (vanzelfsprekend) niet letterlijk genoemd staat in de MvT is het Gerecht van oordeel dat toepassing van het Begunstigend Beleid ook een bijzondere situatie vormt die gebracht moet worden onder het bereik van artikel 123, lid 5, LIUD.
5.1.3
Artikel 123 LIUD maakt deel uit van de tariefbepalingen in de Elfde Afdeling van Hoofdstuk II van de LIUD, waartoe ook behoort het rechtsbeschermingsartikel 128b, dat een belanghebbende – na bezwaar – toegang geeft tot het Gerecht. Gelet daarop en uit een oogpunt van een adequate rechtsbescherming is het Gerecht van oordeel dat de procedure van artikel 128b LIUD van toepassing moet zijn op een geval als het onderhavige.
5.1.4
Het voorgaande houdt in dat belanghebbende binnen een jaar na betaling van de invoerrechten een verzoek om restitutie kon doen en vervolgens binnen een maand na dagtekening van de afwijzing van het verzoek tot restitutie rechtsgeldig bezwaar daartegen kon aantekenen. Belanghebbende heeft niet binnen een jaar na betaling, dus te laat, verzocht om teruggaaf. Het Gerecht dient dan te beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ze overweegt daarbij het volgende. Op 28 juni 2013 heeft de Minister het Begunstigend Beleid aangekondigd. Op 16 oktober 2015 heeft de Minister het Begunstigend Beleid verduidelijkt en versoepeld, waardoor belanghebbende, ook in de visie van de Minister, in aanmerking kwam voor teruggaaf. Het Gerecht oordeelt dat in dat geval de termijnoverschrijding verschoonbaar is voor zover het verzoek om teruggaaf is ingediend uiterlijk binnen een redelijke termijn na 16 oktober 2015. Hetzelfde dient dan te gelden voor verzoeken die daarvóór zijn ingediend. Het verzoek is ingediend op 29 januari 2015, dus is het verzoek ontvankelijk. Vervolgens heeft belanghebbende binnen een maand na afwijzing van het verzoek bezwaar en binnen een maand na uitspraak op bezwaar beroep aangetekend. Het bezwaar en het beroep zijn dus ontvankelijk.
Ingangsdatum Begunstigend Beleid
5.2.1
Het Gerecht stelt voorop dat de fiscus niet gebonden kan worden geacht aan alle uitlatingen (mondeling dan wel schriftelijk) die door haar of daartoe bevoegde personen zijn gedaan en waardoor bij een belastingplichtige mogelijk verwachtingen zijn gewekt ten aanzien van een door de fiscus te volgen gedragslijn. Indien het een uitlating betreft die is gedaan door een bevoegd persoon en die op te vatten is als een expliciete toezegging, zonder voorbehoud gemaakt, dan is de fiscus daaraan gebonden en dient die onvoorwaardelijke toezegging door de fiscus te worden gehonoreerd. Indien het daarentegen gaat om uitlatingen die ofwel minder expliciet zijn of die onder voorbehoud zijn gemaakt dan zullen in het algemeen de verwachtingen die hierdoor bij de belastingplichtige mogelijk gewekt zijn, niet door de fiscus te hoeven worden gehonoreerd.
5.2.2
De door de Minister-President en de Minister van Financiën in het Protocol gemaakte afspraken inzake de verlaging van de invoerrechten vormen naar het oordeel van het Gerecht geen expliciete, onvoorwaardelijke toezegging, waaraan belanghebbende in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen. Het betreft immers afspraken die onder voorbehoud zijn gemaakt en die, zoals verwoord in de slotpassage van het Protocol, nog besproken moeten worden in de organisaties die zij vertegenwoordigen en waarbij de eindbeslissing daarover pas later zal vallen. De afspraken vormen, zoals de Inspecteur heeft verdedigd, een inspanningsverplichting: partijen, waaronder de genoemde ministers, zullen zich bij hun achterban inzetten voor de gemaakte afspraken maar dat betekent niet dat die afspraken ook zonder meer onherroepelijk vaststaan of dat belanghebbende daar op mocht vertrouwen. Ook niet nadat, anders dan het Protocol voorschrijft, de eindbeslissing na interne besluitvorming niet binnen twee weken is bekendgemaakt. Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende dat door het niet-reageren van partijen binnen de afgesproken twee weken aangenomen moet worden dat partijen akkoord zijn met de afspraken en de inspanningsverplichting op dat moment is overgegaan in een resultaatsverplichting. Stilzitten is daarvoor onvoldoende. Dit stilzitten levert evenmin in rechte te honoreren vertrouwen op dat de afspraken in het Protocol onherroepelijk zouden zijn geworden.
5.2.3
Het voorgaande houdt in dat niet het Protocol maar het Begunstigend Beleid van 28 juni 2013, waarin uitvoering wordt gegeven aan het voornemen tot verlaging van invoerrechten, bepalend is voor de ingangsdatum ervan. Nu de Landsverordening bijzondere belasting op verhuurauto’s en verhuurmotorfietsen als laatste van de twee in het Begunstigend Beleid opgenomen landsverordeningen, op 19 november 2013 is aangenomen, vindt het begunstigend beleid vanaf 19 november 2013 toepassing. Voor goederen die vanaf dat tijdstip zijn ingevoerd en die onder het 22% tarief vallen, bestaat recht op teruggaaf. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
Uitleg van de begrippen ‘furniture’ en ‘fittings’.
5.3.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is ook voor de uitleg van de begrippen ‘furniture’ en ‘fittings’ beslissend de omschrijving die daaraan in het Begunstigend Beleid van 28 juni 2013 is gegeven: ‘meubilair, apparatuur, sanitair, matrassen’. Het is aan de opsteller van het begunstigend beleid om de reikwijdte en de invulling ervan te bepalen en dat heeft de Minister gedaan door de begrippen ‘furniture’ en ‘fittings’ nader te omschrijven.
5.3.2
Het voorgaande betekent dat niet van belang is wat onder de Engelse begrippen ‘furniture’ en ‘fittings’ verstaan wordt. Doorslaggevend is de betekenis die aan de hierboven genoemde Nederlandse begrippen dient te worden toegekend. Die betekenis hoeft niet identiek te zijn aan die van de Engelse begrippen ‘furniture’ en ‘fittings’. Gelet daarop is de omschrijving die AHATA heeft gehanteerd (los van het feit dat die ook de niet in het Begunstigend Beleid voorkomende begrippen ‘fixtures’ en ‘equipment’ in de omschrijving meeneemt), niet bepalend voor het antwoord op de vraag voor welke goederen recht bestaat op teruggaaf van invoerrechten.
5.3.3
De begrippen ‘meubilair, apparatuur, sanitair en matrassen’ dienen naar het normale spraakgebruik worden uitgelegd. In het normale spraakgebruik behoren naar het oordeel van het Gerecht tapijten, vloerbedekking tegels, behang, tafelkleden, schilderijen en andere wandversieringen, kussens en ander comforters en gordijnen niet tot het meubilair (en zeker niet tot de andere begrippen). Het Gerecht is met de Inspecteur van oordeel dat de betreffende begrippen specifiek en duidelijk genoeg zijn en dat er geen misverstand kan bestaan over de uitleg ervan. Als de Minister een veel uitgebreidere uitleg had willen geven aan met name het begrip ‘meubilair’, dan zou dat een afwijking inhouden van wat normaal gebruikelijk was en dat had hij dat nader toe moeten lichten. Bij de ruimere uitleg die belanghebbende voorstaat zou het voor de hand gelegen hebben dat de Minister juist minder specifieke termen had gebruikt (bijvoorbeeld de algemene term: inrichting van de hotelkamers). Dat heeft hij niet gedaan waaruit het Gerecht afleidt dat de Minister bedoeld heeft om de goederen waarvoor het Begunstigend Beleid geldt nauwkeurig af te bakenen. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat in de hotelwereld een ruimere uitleg van die begrippen gebruikelijk is, heeft zij die stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet voldoende aannemelijk gemaakt.
5.3.4
Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat op grond van het doel van het Begunstigend Beleid (het stimuleren van de kwaliteit van de hotelsector) het voor de hand had gelegen om alle investeringen in de hotelkamers onder het Begunstigend beleid te laten vallen geldt het volgende. Het staat de Minister vrij om, bij vaststelling van begunstigend beleid, die begunstiging naar eigen inzicht te omschrijven en eventueel in te perken. Naar het oordeel van het Gerecht is dat alleen anders indien het Begunstigend Beleid zou leiden tot willekeur. Daarvan is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
5.4
Gelet hetgeen is vermeld in 4.2 is het beroep gegrond en bestaat recht op teruggaaf van invoerrechten tot een bedrag van Afl. 594.978.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd de uitspraak op bezwaar;
  • verleent teruggaaf van invoerrechten tot een bedrag van Afl. 594.978;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening beroep in belastingzaken).