ECLI:NL:OGEAA:2018:615

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
K.G. AUA201802790
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing met minderjarige naar Nederland in kort geding

In deze zaak, die op 11 oktober 2018 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vader en een moeder over de toestemming om met hun minderjarige kind naar Nederland te verhuizen. De vader, die gezamenlijk gezag uitoefent over de minderjarige, vordert in kort geding dat de moeder wordt verboden om met het kind naar Nederland te verhuizen totdat er in een bodemprocedure is beslist. De moeder, die de primaire verzorgende ouder is, heeft plannen om met de minderjarige naar Nederland te verhuizen en vraagt in reconventie om toestemming hiervoor.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder voldoende heeft aangetoond dat zij in Nederland zal worden opgevangen door familie en dat zij over voldoende financiële middelen beschikt om in haar eigen levensonderhoud en dat van de minderjarige te voorzien. De rechter heeft ook overwogen dat de vader vreest voor verwaarlozing van de belangen van de minderjarige, maar dat de moeder voldoende heeft voorbereid op de verhuizing en dat de belangen van de minderjarige niet onaanvaardbaar in het gedrang komen. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van de vader moet worden afgewezen en dat de moeder toestemming krijgt om met de minderjarige naar Nederland te verhuizen.

De uitspraak is gedaan in het belang van de minderjarige, waarbij de rechter alle relevante omstandigheden heeft afgewogen, zoals de zorgverdeling, de frequentie van contact tussen de minderjarige en de vader, en de voorbereiding van de moeder op de verhuizing. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 11 oktober 2018
Behorend bij K.G. AUA201802790
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in het kort geding tussen:
[naam vader],
wonende in Aruba,
eiser in conventie en gedaagde in reconventie, hierna ook te noemen: de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
en:
[naam moeder],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. J.M.R.F. Scheper,

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 7 september 2018;
- de beslissing van 7 september 2018 op het verzoek tot het treffen van een ordemaatregel;
- de van te voren overgelegde producties van beide partijen;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 september 2018, waaruit blijkt dat partijen in persoon en bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen;
- de ter zitting overgelegde en voorgedragen aantekeningen van beide partijen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben een kortstondige affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren [naam minderjarige] op [geboortedatum] in Aruba (hierna: de minderjarige). De minderjarige is erkend door de vader.
2.2
Bij beschikking van dit gerecht van 17 mei 2011 (behorend bij EJ nr. 1658 van 2010) is bepaald dat de ouders het gezag over de minderjarige gezamenlijk zullen uitoefenen.
2.3
Bij beschikking van dit gerecht van 13 september 2011 (behorend bij EJ nr. 1658 van 2010) is een definitieve omgangsregeling bepaald tussen de vader en de minderjarige.
2.4
De moeder is voornemens om met de minderjarige in Nederland te gaan wonen.
2.5
De vader heeft op 11 september 2018 een verzoekschrift ingediend met betrekking tot het gezag over de minderjarige, haar gewone verblijfplaats en de omgang tussen de minderjarige en de vader.

3.DE VORDERING

3.1
De vader vordert in kort geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder te verbieden om met de minderjarige naar Nederland of het buitenland te verhuizen totdat in de door de vader in te dienen bodemprocedure zal zijn beslist onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van Afl. 1.000,- per dag of ieder gedeelte van een dag dat de moeder in gebreke mocht blijven met het door het gerecht gegeven bevel;
- te bepalen dat de minderjarige voorlopig aan de vader zal worden toevertrouwd;
- de vader machtiging te verlenen, om ter uitvoering van het in deze te wijzen kort geding vonnis, zo nodig de hulp van de sterke arm in te roepen;
- en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
De moeder voert hiertegen verweer, strekkende tot afwijzing van die vordering.
3.3
De moeder vordert in reconventie dat het gerecht haar bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis vervangende toestemming zal verlenen om met de minderjarige naar Nederland af te mogen reizen en zich aldaar met haar te mogen vestigen, met veroordeling van de vader in de kosten van dit geding.
3.4
De vader voert hiertegen verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Van spoedeisend belang is op grond van de aard van de zaak genoegzaam gebleken.
4.2
In geschil is de vraag of de moeder samen met de minderjarige naar Nederland mag verhuizen.
4.3
De vader heeft aangevoerd dat hij vreest voor verwaarlozing van de belangen van de minderjarige, omdat de moeder nog geen baan heeft in Nederland en onduidelijk is hoe zij in haar eigen levensonderhoud en die van de minderjarige zal kunnen voorzien, voorts dat zij onvoldoende heeft nagedacht over de gevolgen voor de minderjarige, met name wat betreft de omgang tussen de minderjarige en de vader, bij de verhuizing. Volgens de vader is het niet in het belang van de minderjarige om haar uit haar vertrouwde omgeving te halen.
4.4
De moeder heeft aangevoerd dat partijen nooit als gezin hebben samengewoond en dat de minderjarige feitelijk alleen door haar wordt verzorgd en opgevoed, omdat de vader amper feitelijke invulling heeft gegeven aan het gezamenlijk gezag. Voorts dat de betrokkenheid van de vader in het leven van de minderjarige altijd beperkt is geweest en dat de vader de minderjarige slechts enkele uren per week zag. Pas vanaf juni 2018 in verband met de verhuisplannen van de moeder, is de omgang tussen de vader en de minderjarige uitgebreid.
4.5
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek van Aruba kan de rechter in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening een geschil tussen de ouders, zoals in dit geval het geschil om aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om zich met de minderjarige in Nederland te mogen vestigen, beslissen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak [1] dient de rechter echter bij de beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te emigreren;
- de mate waarin de emigratie is doordacht en voorbereid;
- de door de emigrerende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de emigratie voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de emigratie.
4.6
Voorop gesteld zij, dat de moeder vrij is haar leven naar eigen goeddunken in te richten en haar woonplaats te kiezen. Die vrijheid wordt echter begrensd door de belangen van de minderjarige, welke niet onaanvaardbaar in het gedrang mogen komen.
Het betreft hier een jong kind van negen jaar oud, die haar hele leven bij haar moeder heeft gewoond, door haar is verzorgd en opgevoed, en die haar vader slechts enkele uren per week zag. Gelet hierop, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van onredelijke aantasting van de belangen van de minderjarige bij de emigratie. Aan de omgang tussen de vader en de minderjarige kan, zolang de minderjarige in Nederland woont, telefonisch en/of via bijvoorbeeld Skype invulling worden gegeven.
4.7
Dat de moeder zich onvoldoende heeft voorbereid op de emigratie, is voorts niet gebleken. De moeder heeft onweersproken aangevoerd en voldoende onderbouwd dat zij door haar familie in Nederland zal worden opgevangen en dat zij over voldoende financiële middelen beschikt om voorlopig, zolang zij in Nederland nog geen baan heeft gevonden, in haar eigen levensonderhoud en die van de minderjarige te voorzien. Tevens is gebleken dat zij voor de minderjarige een school heeft geregeld.
4.8
De vordering van de moeder om haar toestemming te verlenen om met de minderjarige in Nederland te gaan wonen, is dan ook, mede gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige en het feit dat de moeder de verzorgende ouder, toewijsbaar.
4.9
De vordering van de vader zal, gelet op het vorenstaande, worden afgewezen.
4.1
In de aard van het geding en de relatie tussen partijen ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
- wijst het gevorderde af;
in reconventie
- verleent de moeder toestemming om met de minderjarige, [naam minderjarige], naar Nederland te gaan om zich daar metterwoon te vestigen;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
de proceskosten in conventie en in reconventie
- compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.K. Engelbrecht, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 11 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.vgl. HR van 25-04-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901; Gerechtshof Leeuwarden van 21-06-2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX0531; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28-02-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6176