ECLI:NL:OGEAA:2018:342

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
K.G. AUA201801169
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om medewerking aan levering van erfpacht op perceel in strijd met Ruimtelijk Ontwikkelingsplan

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft de naamloze vennootschap Island Estates Realty N.V. een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba. Island Estates vorderde dat het Land zou meewerken aan de levering van het recht van erfpacht op een perceel grond, dat volgens hen was aangevraagd voor de bouw van een condominiumproject. Het Land weigerde echter medewerking te verlenen, omdat een deel van het perceel in een als 'groengebied' aangeduid gebied ligt, wat in strijd zou zijn met het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (ROP).

De procedure begon met een verzoekschrift van Island Estates, waarin zij hun vorderingen uiteenzetten. Het Land heeft verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het gerecht. De stichting Aruba Birdlife Conservation (ABC) heeft zich gevoegd aan de zijde van het Land, omdat zij belang had bij de uitkomst van de procedure, gezien de mogelijke impact op de flora en fauna in het gebied.

Het Gerecht heeft de vorderingen van Island Estates afgewezen, omdat de overeenkomst tot stand was gekomen in strijd met de geldende regels en het ROP. Het Gerecht oordeelde dat er fundamentele gebreken waren in de besluitvorming van de minister, die de erfpacht had verleend, en dat het Land niet gehouden was om uitvoering te geven aan de overeenkomst. De vorderingen werden afgewezen en Island Estates werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 30 mei 2018
Behorend bij K.G. AUA201801169
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND ESTATES REALTY N.V.,
te Aruba,
hierna te noemen: Island Estates,
gemachtigden: de advocaten mr. B.J. Huiskes en mr. T.L.H. Peeters,
tegen:
de openbare rechtspersoon
LAND ARUBA,
te Aruba,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: de advocaat mr. R.T.J.M. Oomen,
aan wier zijde verzocht heeft zich te mogen voegen
de stichting
ARUBA BIRDLIFE CONSERVATION,
te Aruba,
hierna te noemen: ABC,
gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de door het Land overgelegde producties;
- de incidentele conclusie tot voeging met producties;
- de nadere producties zijdens Island Estates;
- de pleitnota van Island Estates;
- de pleitnota van het Land;
- de pleitnota van ABC;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 17 mei 2018.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij Landsbesluit van 7 mei 2009, no. 7, is voor een periode van tien jaar vastgesteld het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (hierna: ROP) als bedoeld in artikel 4 van de Landsverordening ruimtelijke ontwikkeling. Het ROP bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling in Aruba, alsmede de hoofdzaken van het te voeren ruimtelijk beleid. Het ROP bestaat uit een planbeschrijving, een plantoelichting en een planatlas met daarin de plankaarten.
2.2
Op de van het ROP deel uitmakende plankaarten is een deel van de rondom de zogeheten Bubaliplas gelegen gronden aangeduid als “groengebied.” In de planbeschrijving van het ROP is met betrekking tot de als “groengebied” aangeduide gronden onder meer het volgende opgenomen:
“Het beleid in deze zones is gericht op het behoud van de aangegeven groengebieden (…) in combinatie met de mogelijkheden tot recreatief medegebruik. Door het aanbrengen van voet- en fietsroutes en andere routes kunnen de gebieden toegankelijk gemaakt worden zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van de natuurlijke waarden die zij hebben. Tegelijkertijd wordt bebouwing, die de waarden in principe aantast, niet toegestaan met uitzondering van bebouwing die ten dienste staat van het recreatief medegebruik.”
2.3
Op 13 augustus 2013 heeft Island Estates het Land verzocht om haar een perceel domeingrond, gelegen te Palm Beach, in erfpacht uit te geven, voor de bouw van een condominiumproject.
2.4
Bij ministeriële beschikking van 7 april 2015 heeft de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie (hierna: de minister) aan Island Estate een optierecht verleend ter verkrijging van het recht van erfpacht op een perceel domeingrond, groot ongeveer 5.160 m², gelegen aan de oostzijde van de J.E. Irausquin Boulevard te Palm Beach, met als bestemming het daarop optrekken, hebben en exploiteren van een kwalitatief hoogwaardig condominiumproject, conform een daartoe af te geven bouwvergunning. Aan deze optieverlening is onder meer de voorwaarde verbonden dat binnen de optietermijn van zes maanden ter goedkeuring aan de minister dient te worden overgelegd een zogenoemd
Environmental Impact Assessment(EIA), op te stellen door een erkend en ervaren adviesbureau, zoveel mogelijk in overleg met de lokale deskundigen en milieugroepen.
2.5
Bij brief van 25 juni 2015, bij de minister ingekomen op 30 juni 2015, heeft Island Estates de minister verzocht om een wijziging van de bestemming in die zin, dat op dat perceel ook de exploitatie van commerciële kleinhandel en horeca wordt toegestaan. Op die brief heeft de minister op dezelfde dag aangetekend: “Dir. DIP. Akkoord cfm. Gaarne uw medewerking.”
2.6
Bij brief van 19 augustus 2015, bij de minister ingekomen op 8 september 2015, heeft Island Estates de minister verzocht de bebouwingsdichtheid te verhogen van 63 units per hectare tot 89 units per hectare voor de ontwikkeling van 45 condominiums. Op die brief heeft de minister op dezelfde dag aangetekend: “Dir. DIP. Akkoord cfm. Gaarne uw medewerking.”
2.7
Bij brief van 17 september 2015, bij de minister ingekomen op 17 september 2015, heeft Island Estates de minister verzocht om verlenging van het verleende optierecht. Op die brief heeft de minister op dezelfde dag aangetekend: “Dir. DIP. Akkoord voor 6 maanden.”
2.8
Bij brief van 14 maart 2016, bij de minister ingekomen op 16 maart 2016, heeft Island Estates de minister verzocht om verlenging van het verleende optierecht. Op die brief heeft de minister op dezelfde dag aangetekend: “Dir. DIP. Akkoord voor 6 maanden.”
2.9
Bij ministeriële beschikking van 7 april 2016 heeft de minister aan Island Estate een hernieuwd optierecht verleend ter verkrijging van het recht van erfpacht op een perceel domeingrond, groot ongeveer 5.160 m², gelegen aan de oostzijde van de J.E. Irausquin Boulevard te Palm Beach, met als doel het daarop bouwen, hebben en exploiteren van een commercieel pand, waarin worden ondergebracht winkels en horecagelegenheden. Aan deze optieverlening is onder meer de voorwaarde verbonden dat binnen de optietermijn van zes maanden ter goedkeuring aan de minister dient te worden overgelegd een EIA, op te stellen door een erkend en ervaren adviesbureau, zoveel mogelijk in overleg met de lokale deskundigen en milieugroepen.
2.1
Op 13 juli 2016 heeft ACE Engineering (ACE) een EIA uitgebracht in het kader van de verkrijging in erfpacht van het in optie uitgegeven perceel voor het realiseren van een
Oceanside Mall.In dat rapport is onder meer het volgende geconcludeerd:
“Based on the ROP the proposed parcel is located mainly on the assigned touristic zone. A small section of the parcel is in the assigned green zone, however this section will be used as parking and has minimum impact on the ecology.
From the total plot area approximately 2,713 m² (53%) of this area contains vegetations that was regrown in time and 2,419 m² (47%) is still containing the concrete slab. These consisted of mainly Kuihi (50%), Hubada (35%), Grijze Mangel (10%), Witte Mangrove (5%) with some pasture sections consisting mainly (20%) of Banana di Ref and Yerbe di Coco (80%).
Based on the review of the ecology during the construction phase and operational phase no mayor impact will be expected.”
2.11
Op 25 mei 2017 heeft een ambtenaar, werkzaam bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) als Hoofd Beleid Ruimtelijke Ontwikkeling, tevens als lid van het managementteam van de DIP, op het formulier, waarop het verzoek om uitgifte in erfpacht van het perceel ter beoordeling was uitgezet, de volgende aantekening geplaatst: “
Ojo cu ROP. E ta cai deels dengroen.
2.12
Bij Landsbesluit van 14 juli 2017, in werking getreden op 15 augustus 2017, is een lijst van flora en fauna aangewezen op grond van de artikelen 4, eerste en tweede lid, van de Natuurbeschermingsverordening. Ingevolge de artikelen 6 en 7 van die Landsverordening is het onder meer verboden dieren of planten, krachtens de artikelen 4, eerste en tweede lid aangewezen, geheel of gedeeltelijk te verwijderen of te beschadigen (planten) of opzettelijk in hun rust te verstoren (dieren).
2.13
Op 1 augustus 2017 zijn het Land en Island Estates een overeenkomst van vestiging van erfpacht aangegaan, waarbij is overeengekomen dat het Land aan Island Estates een recht van erfpacht zal verlenen, te vestigen op het perceel eigendomsgrond, nader omschreven in het DLV veldwerk no. 20170102, kavel 1, groot 5.735 m², gelegen aan de J.E. Irausquin Boulevard te Palm Beach in Aruba (hierna onderscheidenlijk: het perceel en de overeenkomst). Op het stuk is de dagtekening van 10 augustus 2017 vermeld.
Bepaald is dat het perceel zonder nader verkregen toestemming van de minister voor geen ander doel mag worden bestemd dan voor het bouwen, hebben en exploiteren van een commercieel pand, waarin worden ondergebracht winkels en horecagelegenheden, al dan niet te splitsen in appartementsrechten (condominiums). Bij die overeenkomst is onder meer als voorwaarde opgenomen dat de erfpachter bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden rekening dient te houden met de aanbevelingen uit de EIA. Verder is daarbij overeengekomen dat de overeenkomst, die geacht wordt te zijn ingegaan op 1 augustus 2017, geacht wordt te zijn ontbonden, indien de desbetreffende notariële akte van erfpachtverlening niet binnen zes maanden na dagtekening van deze overeenkomst is verleden.
2.14
Het perceel is gelegen ten westen van de Bubaliplas. Een deel van het perceel is gelegen in de op de plankaart van het ROP als “groengebied” aangeduide gronden rondom de Bubaliplas.
2.15
Bij onderscheiden brieven van 29 december 2017, 8 januari 2018 en 17 januari 2018 heeft Island Estates het Land onder meer verzocht om zijn medewerking te verlenen aan de levering van het recht van erfpacht op het perceel.
2.16
Bij brief van 18 januari 2018 heeft de minister Island Estates te kennen gegeven voornemens te zijn het perceel niet in erfpacht uit te geven. Daartoe heeft hij zich onder meer op het standpunt gesteld dat een deel van het perceel in het op de plankaart van het ROP als “groengebied” aangeduid natuurgebied is gelegen, zodat de overeenkomst in strijd met het ROP tot stand is gekomen. De in het rapport van ACE beschreven gevolgen van het project op het natuurgebied aan de Bubaliplas acht de minister voorts onaanvaardbaar groot. Ten slotte heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst nietig is, als tot stand gekomen in het kader van zogenoemd afscheidsbeleid.
2.17
Bij brief van 25 januari 2018 heeft de minister, onder voorbehoud van rechten, de termijn, waarbinnen de overeenkomst wordt geacht te zijn ontbonden, verlengd tot 1 april 2018. Vervolgens heeft de minister deze termijn verlengd tot 1 mei 2018.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

In het incident
3.1
ABC verzoek het gerecht om voeging in de procedure. Aan dat verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat zij belang heeft bij dit rechtsgeding.
3.2
Island Estates heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
Het Land heeft zich kennelijk gerefereerd aan het oordeel van het gerecht.
In de hoofdzaak
3.4
Island Estates vordert primair het Land te veroordelen mee te werken aan de levering van het recht van erfpacht op het perceel, subsidiair op dat deel van het perceel dat niet in het groengebied is gelegen, steeds op straffe van een dwangsom, meer subsidiair het Land te veroordelen tot betaling van een bedrag van Afl. 3.076.940,-, steeds onder veroordeling van het Land in de kosten van de procedure.
3.5
Aan de primaire en subsidiaire vorderingen legt Island Estates ten grondslag dat het Land tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dan wel onrechtmatig jegens haar handelt, door geen medewerking te verlenen aan de levering van het recht van erfpacht. Aan de meer subsidiaire vorderingen legt Island Estates ten grondslag dat zij kosten heeft gemaakt met het oog op de erfpachtverlening, welke zij als geleden schade vergoed wenst te zien.
3.6
Het Land heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.7
Het Gerecht zal hierna op de standpunten van partijen, waar nodig, nader ingaan.

4.DE BEOORDELING

In het incident
4.1
Ingevolge artikel 214 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een ieder die belang heeft bij een rechtsgeding, hangende tussen andere partijen, bevoegd om zich daarin te voegen.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168 en HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58) is het voor het aannemen van een belang in vorenbedoelde zin voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt.
4.3
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij belang heeft bij de procedure in de hoofdzaak, heeft ABC het volgende aangevoerd. In de eerste plaats heeft zij verwezen naar haar statutaire doelstellingen, waaronder het bevorderen van de bescherming van de Arubaanse flora en fauna in het algemeen en de Arubaanse avifauna in het bijzonder, waaronder begrepen ontwikkeling, behoud, adequaat beheer en herstel van haar biotopen, terreinen of habitats en het waken tegen ontwikkelingen in de breedste zin des woords, die kunnen leiden tot een bedreiging, achteruitgang c.q. afbreuk van de natuur in en rondom Aruba welke op enige wijze een ongewenste negatieve invloed zou kunnen betekenen voor ornithologie c.q. avifauna in Aruba in het algemeen en voor wilde vogelsoorten in en rondom Aruba in het bijzonder. Bij de toewijzing van de vorderingen van Island Estates in de hoofdzaak, zal de ontwikkeling van een natuurgebied tot bebouwd gebied onomkeerbaar zijn, aldus ABC.
4.4
Gelet op het aldus aangevoerde en in aanmerking genomen voormelde door de Hoge Raad gegeven ruime uitleg van het belangvereiste, zal het gerecht de vordering toestaan. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat toewijzing van – in elk geval de
primaire – vorderingen van Island Estates met zich brengt dat op de plankaart van het ROP als “groengebied” aangeduide gronden in erfpacht worden uitgegeven met een commerciële winkel-, horeca- en condominiumbestemming. Reeds daarmee, is, mede gelet op haar statutaire doelstellingen, het belang van ABC gegeven.
In de hoofdzaak
Spoedeisend belang
4.5
Island Estate heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. Daarbij neemt het gerecht mede in aanmerking dat Island Estates het verzoekschrift ter griffie van het gerecht heeft ingediend op 26 april 2018, derhalve voorafgaand aan de dag, waarop de overeenkomst, bij het uitblijven van de levering van het recht van erfpacht, geacht wordt te zijn ontbonden.
Voorliggende vraag
4.6
Waar het in de procedure op neer komt, is de vraag of het Land gehouden is medewerking te verlenen aan de levering van het recht van erfpacht op het perceel en aldus gevolg te geven aan de overeenkomst. Deze vraag kent verschillende aspecten, zoals het vertrouwen dat de burger in de overheid mag hebben indien hem een toezegging wordt gedaan, dan wel hem hetgeen hij heeft verzocht wordt toegewezen, enerzijds en het belang van de burgers gezamenlijk, alsmede dat van het Land, derhalve het algemeen belang, dat van overheidswege regels worden gerespecteerd en op deze wijze vriendjespolitiek, cliëntelisme en patronage worden tegengegaan.
Procedurele en materiële gebreken
4.7
Om de onder 4.6 weergegeven vraag te kunnen beantwoorden, moet onder meer onderzocht worden of, en zo ja, in welke mate van overheidswege is nagelaten regels te respecteren. In dit verband is het gerecht van oordeel dat aan de wijze van totstandkoming van de overeenkomst fundamentele gebreken kleven. Daartoe overweegt het als volgt.
4.7.1
De voorziene bestemming van het perceel bij de uitgifte in erfpacht is gedeeltelijk in strijd met het ROP, waarin het perceel gedeeltelijk als “groengebied” is aangeduid.
Eerder heeft het gerecht overwogen (onder meer GEA 7 juni 2016,
ECLI:NL:OGEAA:2016:439) dat het van overheidswege gevoerde ruimtelijke beleid in belangrijke mate gestalte krijgt door middel van de uitgifte in erfpacht van domeingrond (waarbij in de erfpachtvoorwaarden krachtens artikel 3 van de Landsverordening uitgifte eigendommen voorschriften omtrent de bestemming van de grond plegen te worden gegeven), zodat het Land in beginsel gehouden is zich daarbij te houden aan in het ROP neergelegde duidelijke beleidskeuzes met betrekking tot de gewenste ontwikkelingen ten aanzien van bepaalde gebieden. De in het ROP neergelegde aanduiding van gronden als “groengebied” behelst een dergelijke duidelijke keuze, aldus het gerecht in dat vonnis. Het gerecht sluit zich thans bij die overweging en dat oordeel aan.
Het verwezenlijken van voorzieningen ten behoeve van een commercieel pand, waarin worden ondergebracht winkels, horecagelegenheden en condominiums op als “groengebied” aangeduide gronden is, gelet op de planbeschrijving waarin onder meer is vermeld dat aldaar geen bebouwing is toegestaan, onmiskenbaar met die beleidskeuze in strijd. Zo van het ROP kan worden afgeweken, zoals door Island Estates aangevoerd, dient dat te geschieden met inachtneming van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Uit de besluitvorming voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst valt evenwel in het geheel niet af te leiden dat en waarom van het ROP wordt afgeweken.
4.7.2
Nadat bij ministeriële beschikking van 7 april 2015 op grondslag van het verzoek van Island Estates daartoe van 13 augustus 2013 aan haar een optierecht was verleend voor de bouw en exploitatie van een condominiumproject, heeft Island Estates de minister tweemaal verzocht om de bestemming van de in erfpacht uit te geven gronden ingrijpend te wijzigen, te weten voor de exploitatie van commerciële kleinhandel en horeca en voor het verhogen van de bebouwingsdichtheid van 63 units per hectare tot 89 units per hectare. Beide verzoeken heeft de minister geaccordeerd. Uit de door de minister gegeven toestemming, steeds op dag waarop het desbetreffende verzoek bij hem was ingekomen, kan worden afgeleid dat aan zijn accordering geen beoordeling door de desbetreffende diensten dan wel een nadere belangenafweging heeft plaatsgevonden. Daartoe had onmiskenbaar aanleiding bestaan, gelet op de grotere invloed van die ontwikkelingen op de natuurwaarden in het groengebied.
4.7.3
Uit de besluitvorming die tot de overeenkomst heeft geleid valt af te leiden dat de minister kennelijk stilzwijgend het rapport van ACE heeft goedgekeurd. Uit de stukken valt echter niet af te leiden dat van de zijde van de desbetreffende diensten enige beoordeling van dat rapport heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de directeur van de DIP desgevraagd te kennen gegeven dat bij het beoordelen of aan de bij optieverlening gestelde voorwaarden is voldaan, de desbetreffende rapporten in de regel ter advisering naar de daartoe aangewezen diensten worden gezonden. In geval van een EIA is dat de Directie Natuur en Milieu van de DIP. In dit geval lijkt deze procedure niet te zijn gevolgd, althans niet (op schrift) is gebleken dat de EIA van ACE aan de Directie Natuur en Milieu is gezonden, dan wel dat deze dienst daarover enig ambtelijk advies heeft gegeven, aldus de directeur DIP. Dit klemt te meer, omdat dit rapport naar voorlopig oordeel naar de wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat de minister dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Zo is in dat rapport niet uitdrukkelijk gekwantificeerd welk deel van het perceel in als “groengebied” aangeduide gronden is gelegen, hetgeen voor de beoordeling van de invloed van het voorziene project op de natuurwaarden in dat gebied uiteraard uitermate relevant is. Evenmin valt uit dat rapport af te leiden dat bij het opstellen daarvan zoveel mogelijk overleg met lokale deskundigen en milieugroepen heeft plaatsgevonden, hetgeen als voorwaarde aan de optieverlening was verbonden. ABC heeft onbetwist gesteld dat zij geen overlegpartner is geweest. Dat anderen zijn geraadpleegd, valt niet uit het rapport af te leiden.
4.7.4
Voorts heeft de minister ogenschijnlijk geen enkele aandacht besteed aan de opmerking van de ambtenaar, werkzaam bij de DIP als Hoofd Beleid Ruimtelijke Ontwikkeling, tevens als lid van het managementteam van de DIP, van 25 mei 2017 op het formulier, waarop het verzoek om uitgifte in erfpacht van het perceel ter beoordeling was uitgezet dat het perceel deels in het als “groengebied” aangeduide gronden is gelegen.
Hetzelfde geldt voor het feit dat bij Landsbesluit van 14 juli 2017, derhalve vastgesteld voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, een lijst van flora en fauna is aangewezen, waarvan het op grond van de Natuurbeschermingsverordening verboden is om deze geheel of gedeeltelijk te verwijderen of te beschadigen (planten) of opzettelijk in zijn rust te verstoren (dieren). Dat de minister in zijn besluitvorming ook hieraan geen aandacht heeft besteed, klemt te meer, nu in het rapport van ACE is vermeld dat diverse van de aldus aangewezen dieren en planten ter plaatse van het perceel voorkomen.
Beantwoording vraag
4.8
Gegeven de hiervoor onder 4.7.1 tot en met 4.7.4 vermelde fundamentele gebreken in de wijze van totstandkoming van de overeenkomst, heeft het Land naar voorlopig oordeel terecht het verweer opgeworpen dat zij niet gehouden is uitvoering te geven aan de overeenkomst, omdat deze tot stand is gekomen in strijd met (procedure)regels, beleid en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aan een op zodanige wijze tot stand gekomen overeenkomst mocht door Island Estates dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat daaraan onverkort uitvoering zal worden gegeven. In dit verband verwijst het gerecht onder meer naar zijn vonnis van 6 april 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:278, waarin het heeft overwogen dat hoewel burgers moeten kunnen vertrouwen op toezeggingen die door de overheid worden gedaan en een toezegging van een minister van gewicht is, het Land en ook de burgers in abstracto moeten worden beschermd tegen handelingen die geformuleerde regels negeren en een beleid van willekeur in de hand werken, en sluit zich thans bij deze overwegingen aan. Daarbij laat het gerecht in het midden of de uitoefeningen van de bestuursbevoegdheden door de minister voorafgaand aan en bij het sluiten van de overeenkomst als afscheidsbeleid in de zin van vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (onder meer GHvJNAA 1 maart 2002, NJ 2002/376; Court-Yard — Eilandgebied Sint Maarten) dient te worden aangemerkt, zoals dat het geval was in de zaak die tot voormeld vonnis van 6 april 2018 heeft geleid. Daartoe wordt overwogen dat niet valt in te zien dat de bescherming van het Land en de burgers in abstracto tegen handelingen van een bestuurder die geformuleerde regels negeren en een beleid van willekeur in de hand werken, moet worden beperkt tot zodanig bestuurshandelen gedurende de periode voorafgaand aan een bestuurswisseling.
Omvang schending ROP
4.9
Voorts is in deze procedure niet vast komen te staan welk deel van het perceel is gelegen in het groengebied en daarmee evenmin welk deel van het project op groengebied is voorzien. Island Estates heeft betoogd dat, uitgaande van de gepubliceerde versie van de van het ROP deel uitmakende plankaarten, slechts een gering deel van het perceel is gelegen in het daarop als “groengebied” aangeduide gronden. Het Land daarentegen heeft zich op het standpunt gesteld dat 1.560 m², derhalve omstreeks een derde deel van het perceel, is gelegen in het groengebied. Desgevraagd heeft de directeur DIP ter zitting toegelicht dat bij de onderliggende meting niet is uitgegaan van de in pdf-vorm gepubliceerde versie van de desbetreffende plankaart, maar van de bij de DIP beschikbare in andere programma’s opgeslagen kaarten. Island Estates heeft aangevoerd dat deze kaarten niet juridisch bindend zijn, omdat ze niet zijn vastgesteld volgens de daartoe geëigende procedure. Aldus is ook thans nog niet eenduidig vast te stellen welk deel van het perceel in het groengebied is gelegen. Het gerecht is evenwel van oordeel dat voor de beoordeling of de vorderingen (niettemin) voor toewijzing in aanmerking komen, essentieel is dat vast komt te staan of, en zo ja, welk deel van het perceel in het groengebied is gelegen. Eerst dan kan worden vastgesteld in hoeverre van het ROP is afgeweken en welke invloed dat zal hebben op de desbetreffende natuurwaarden. Daartoe zullen evenwel nadere inlichtingen moeten worden gegeven dan wel nader onderzoek moeten worden verricht, waarvoor in een kortgedingprocedure geen ruimte is.
Conclusie
4.1
Gelet op het hiervoor onder 4.7, 4.8 en 4.9 overwogene en nu gesteld noch gebleken is dat de belangen aan de zijde van Island Estates bij het weigeren van de vorderingen zodanig onevenredig worden aangetast, dat het verkrijgen van nadere duidelijkheid ter zake, ofwel als gevolg van nader contact tussen partijen, ofwel met de uitkomst van de bodemprocedure, niet kan worden afgewacht, ziet het gerecht aanleiding de vorderingen af te wijzen.
4.11
Island Estates zal, als de in het ongelijk gestelde partij, op na te melden wijze worden verwezen in de kosten van dit geding, zowel in het incident, als in de hoofdzaak.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
in het incident
staat ABC toe zich te voegen aan de zijde van het Land;
in de hoofdzaak
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Island Estates in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van het Land worden begroot op Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde en aan de kant van ABC op Afl. 7.500,- aan griffierechten en Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis, voor zover het betaling van gelden betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.