5.1Wettelijk kader (voor zover van belang)
Retributieverordening
Artikel 1
1. Onder de naam van retributies worden bijdragen en vergoedingen geheven wegens het gebruik of genot van voor de openbare dienst bestemde werken, bezittingen of inrichtingen van het Land (…)
2. Onder retributies worden voor de toepassing van deze landsverordening mede begrepen de rechten, verschuldigd voor:
(…)
Het innemen van openbare grond of openbaar water of het hebben van voorwerpen onder, aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende grond, welke, of aan het Land in eigendom toebehorend water, hetwelk voor de openbare dienst is bestemd (precario).
Artikel 3
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald, welke retributies zullen worden geheven, het tarief daarvan, alsmede de wijze van inning.
1. (…)
2. Ten aanzien van de beslissingen, houdende vaststellingen van de hoogte van de verschuldigde retributies, zijn de artikelen 43 tot en met 47 van de Landsverordening inkomstenbelasting (AB 1991 no. GT 51) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor “de inspecteur” telkens wordt gelezen: degene die de hoogte van de retributies heeft vastgesteld.
1. Aan het Land is onder de naam precario een retributie verschuldigd wegens het innemen van openbare gronden of wateren van het Land of het hebben van voorwerpen aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende gronden of wateren, welke voor de openbare dienst bestemd zijn, als volgt:
A. t/m M. (…);
N. voor het op of boven openbare grond langs openbare wegen uitstallen van ter verkoop aangeboden goederen, per m² ingenomen grond of gedeelte daarvan:
1°. per week ....................................... Afl. 15,-;
2°. per maand .................................... Afl. 25,-;
3°. per jaar ........................................ Afl. 135,-;
O. t/m P. (…);
Q. voor het innemen van openbare grond, anders dan bedoeld in de onderdelen A tot en met E en L tot en met M, per m² ingenomen grond of gedeelte daarvan:
1°. per week ...................................... Afl. 0,50;
2°. per maand ................................... Afl. 1,-;
3°. per jaar ........................................ Afl. 5,-.
(…)
1. Geen openbare grond of openbaar water als bedoeld in de aanhef van artikel 1, eerste lid, mag zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, worden ingenomen.
(…)
1. De precario, bedoeld in artikel 1, eerste lid, is bij vooruitbetaling verschuldigd door degene die een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, heeft verkregen, of door zijn rechtsopvolger en wel telkens bij het ingaan van de in de vergunning genoemde periode.
2. (…)
1. De inning van de precario geschiedt voor artikel 1, eerste lid, onderdelen (…), N, onder 3, (…), Q, onder 3, alleen de eerste maal, en voor artikel 1, eerste lid , onderdelen (…), N, onder 1 en 2, en Q, onder 1 en 2, telkens door of namens de Directeur van de Directie Infrastructuur en Planning bij het afgeven van de vergunning tegen afgifte van een kwitantieformulier (…).
5.2.1Het Gerecht stelt het volgende voorop. Aan belanghebbende is geen precariovergunning afgegeven. Die omstandigheid staat echter naar het oordeel van het Gerecht niet aan heffing van precario in de weg. Weliswaar staat in artikel 4, lid 1 van het Landsbesluit dat de precario (bij vooruitbetaling) is verschuldigd door degene die een precariovergunning heeft, maar die bepaling betreft slechts het moment van verschuldigdheid indien iemand een vergunning heeft. De verschuldigdheid zelf van precario is geregeld in artikel 1, lid 1 van het Landsbesluit jo artikel 3 van de Retributieverordening en vloeit aldus uit die bepalingen voort. Indien en voor zover aan de omschrijving van artikel 1, lid 1 van het Landsbesluit wordt voldaan is precario verschuldigd. In die bepaling wordt niet als voorwaarde gesteld dat, om precario te kunnen heffen, een vergunning moet zijn verleend. Dat betekent dat, ook al is geen vergunning verleend, maar wel daadwerkelijk grond is ingenomen etc. in de zin van artikel 1, lid 1 van het Landsbesluit, precario verschuldigd is.
5.2.2Het Gerecht voegt hier nog aan toe dat, in het geval geen precariovergunning is afgegeven, volgens vaste jurisprudentie (zie onder andere Hoge Raad 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3437) precario slechts geheven kan worden indien het overheidsorgaan het innemen van grond of het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde overheidsgrond veroorlooft of toestaat, in die zin dat het overheidsorgaan de aanwezigheid van die voorwerpen gedoogt ondanks dat zij rechtens bevoegd is daartegen op te treden. Naar het oordeel van het Gerecht doet deze situatie zich in het onderhavige jaar, 2016 voor. Het Gerecht merkt daarbij op dat belanghebbende reeds tientallen jaren, voor iedereen zichtbaar, gebruik maakt van het strand en dat gesteld noch gebleken is dat het Land daar in de periode tot en met 2016 juridisch tegen is opgetreden. Aan de betreffende voorwaarde voor heffing is aldus voldaan. 5.3.1Na intrekking van haar primaire standpunt is in deze procedure niet meer in geschil dat het door belanghebbende in gebruik genomen strand behoort tot de in artikel 1, lid 1 van het Landsbesluit vermelde aan het Land in eigendom toebehorende gronden. Belanghebbende heeft subsidiair met een verwijzing naar artikel 3 van de Retributieverordening betoogd dat het legaliteitsbeginsel, welke ten grondslag ligt aan een heffing ex artikel V.11 van de Staatsregeling, is geschonden. De retributie vormt volgens belanghebbende een belasting en ingevolge artikel V.11, lid 1 van de Staatsregeling dienen de essentiële elementen van de heffing en de invordering van een belasting vastgelegd te zijn in een Landsverordening. Nu die elementen ten onrechte zijn vastgelegd in het Retributiebesluit, kan geen heffing plaatsvinden.
5.3.2Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende. Het antwoord op de vraag of een retributie al dan niet een belasting is kan daarbij in het midden blijven. In artikel VI.4 van de Staatsregeling is bepaald dat de rechter, behoudens indien grondrechten in het geding zijn (artikel I.22 Staatsregeling), niet treedt in de beoordeling van de verenigbaarheid van landsverordeningen met de Staatsregeling. Naar het oordeel van het Gerecht zijn hier geen grondrechten in het geding zodat het Gerecht de Retributieverordening niet kan toetsen aan de Staatsregeling. Alleen al daarom slaagt het betoog van belanghebbende niet.
5.4.1De DIP heeft de heffing gebaseerd op artikel 1, eerste lid, onder N, van het Landsbesluit. Belanghebbende heeft betoogd dat zij geen gronden inneemt voor het uitstallen van ter verkoop aangeboden goederen, zoals bedoeld in voormelde bepaling. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij geen ter verkoop aangeboden goederen op openbare gronden uitstalt. Haar activiteiten bestaan uit het om niet ter beschikking stellen van strandstoelen aan hotelgasten, aldus belanghebbende.
5.4.2Dit betoog slaagt. Niet in geschil is dat belanghebbende ter plaatse de activiteiten ontplooit, zoals hiervoor onder 5.4.1 weergegeven. Anders dan de DIP stelt, kunnen deze niet worden aangemerkt als het verkopen van goederen. Verkopen en verhuren (of om niet ter beschikking stellen) zijn verschillende activiteiten. De duidelijke bewoordingen van de desbetreffende bepaling, waarin de term verkopen is vervat, geven geen grond voor een daarvan afwijkende uitleg waarbij onder verkopen tevens verhuren of om niet ter beschikking stellen dient te worden verstaan (vergelijk de uitspraak van het GHvJ van 18 december 2009, ECLI:NL:OGHNAA:2009:BN0555). 5.4.3De DIP heeft ook nog aangevoerd dat het in artikel 1, lid 1, letter N, van het Landsbesluit genoemde tarief al jaren wordt toegepast voor het berekenen van precario bij watersportbedrijven. Voor zover de DIP hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel faalt dit. Dit beginsel kan er immers nooit toe leiden dat de belanghebbende ongunstiger wordt behandeld dan wettelijk gezien mogelijk is.
5.5.1Nu het plaatsen van strandstoelen ten behoeve van gebruik van de hotelgasten niet onder een van de categorieën, genoemd in artikel 1, lid 1, letter A tot en met P van het Landsbesluit gebracht kan worden, is naar het oordeel van het Gerecht de restcategorie van artikel 1, lid 1, letter Q, van het Landsbesluit van toepassing.
5.5.2Belanghebbende heeft verdedigd dat ook die categorie niet van toepassing is omdat geen sprake is van “innemen van grond” in de zin van die bepaling. De terminologie “innemen van grond” dient naar het oordeel van het Gerecht naar het spraakgebruik ruim te worden uitgelegd, in die zin dat daaronder wordt verstaan “elke wijze waarop van de grond gebruik gemaakt wordt”. Aldus neemt naar het oordeel van het Gerecht belanghebbende door het plaatsen van strandstoelen op het strand grond in in de zin van artikel 1, lid 2, letter b, van de Retributieverordening en artikel 1, lid 1, letter Q, van het Landsbesluit. De andersluidende visie van belanghebbende wordt verworpen.