ECLI:NL:OGEAA:2017:172

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
EJ nr. 1286 van 2017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de vader verzocht om wijziging van het gezag over zijn minderjarige kinderen, waarbij hij gezamenlijk gezag met de moeder wenst. De moeder, die tot nu toe alleen het gezag uitoefende, heeft verweer gevoerd en verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar Nederland te verhuizen. De procedure begon met een verzoekschrift van de vader op 3 juni 2016, gevolgd door een verweerschrift van de moeder op 8 september 2016. Tijdens de zittingen zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is er een rapportage van de Voogdijraad gepresenteerd. De rechter heeft de belangen van de minderjarigen en de ouders afgewogen en geconcludeerd dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem raken tussen de ouders. De rechter heeft besloten dat de vader en moeder gezamenlijk het gezag over de kinderen zullen uitoefenen, met de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Aruba, zolang zij daar woont. Indien de moeder naar Nederland verhuist, zal de gewone verblijfplaats bij de vader zijn. De omgangsregeling tussen de vader en de kinderen is vastgesteld, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De beschikking is gegeven op 14 maart 2017.

Uitspraak

Beschikking van 14 maart 2017
Behorend bij EJ nr. 1286 van 2017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van
[naam vader],
wonende in Aruba,
VERZOEKER, hierna: de vader,
gemachtigde: mr. M.M. Malmberg,
tegen
[naam moeder],
wonende in Aruba,
VERWEERSTER, hierna: de moeder,
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza.
Belanghebbenden:
[naam midnerjarige 1],
[naam minderjarige 2], de minderjarigen.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 3 juni 2016,
  • het verweerschrift, ingediend op 8 september 2016, tevens inhoudende een zelfstandig verzoekschrift,
  • de akte aanvulling c.q. wijziging van het verzoek, ingediend op 13 september 2016,
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 13 september 2016, waaruit blijkt dat partijen in persoon zijn verschenen en bijgestaan door hun gemachtigden, en dat namens de Voogdijraad mevrouw A. Flanders aanwezig was,
  • de rapportage d.d. 6 december 2016 van de Voogdijraad,
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 10 januari 2017, waaruit blijkt dat partijen in persoon zijn verschenen en bijgestaan door hun gemachtigden, en dat namens de Voogdijraad mevrouw A. Flanders en mevrouw G. Maldonado aanwezig waren.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

[naam minderjarige 1] is op [geboortedatum] in Aruba geboren en [naam minderjarige 2] op [geboortedatum]. De minderjarigen zijn door de vader erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarigen alleen uit.

3.HET VERZOEK

3.1
Het verzoek strekt tot wijziging van het gezag, in die zin dat de vader gezamenlijk met de moeder dan wel alleen met het gezag over de minderjarigen wordt belast, voorts tot het verbieden van de moeder om met de minderjarigen naar het buitenland of Nederland te verhuizen, tot het bepalen van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij de vader, tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen en tot het bevelen van de moeder zich te houden aan haar informatieplicht.
3.2
De moeder heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot het afwijzen van het verzoek van de vader. Haar (zelfstandige) verzoek strekt tot het aan haar verlenen van vervangende toestemming om met de minderjarigen naar Nederland te verhuizen.

4.DE BEOORDELING

Gezag

4.1
Het verzoek van de vader is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BW). Artikel 1:253c lid 1 BW biedt de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de mogelijkheid om het gerecht te verzoeken om hem in plaats van de moeder met het gezag over het kind te belasten. Uit de jurisprudentie (vgl. HR 27 mei 2005, NJ 2005, 485) volgt dat dit artikel in overeenstemming met artikel 6 lid 1 EVRM aldus moet worden uitgelegd, dat de vader niet alleen om toekenning van eenhoofdig, maar ook van gezamenlijk gezag over het kind kan verzoeken, en dat art. 1:253e BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien het verzoek van de vader ingevolge art. 1:253c lid 1 BW tot toekenning van gezamenlijk gezag over het kind wordt ingewilligd, dit tot gevolg heeft dat, indien de moeder het gezag tot dusverre alleen uitoefende, zij dit voortaan gezamenlijk met de vader uitoefent.
Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt (lid 2).
4.2
Voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De vraag die de rechter in dat kader onder meer dient te beantwoorden is of er een onaanvaardbaar risico voor het kind bestaat dat het klem of verloren zou raken tussen de ouders, indien zij het gezag gezamenlijk zouden uitoefenen.
4.3
De moeder heeft zich tegen het verzoek van de vader verzet en heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van de minderjarigen zullen worden verwaarloosd. Volgens de moeder heeft de vader nooit eerder een rol gespeeld in het leven van de minderjarigen omdat hij nooit tijd voor ze had, en heeft zij altijd alle beslissingen ten aanzien van de minderjarigen alleen genomen.
4.4
In het rapport van de Voogdijraad van 28 november 2016 staat – voor zover hier van belang – dat beide ouders op hun eigen manier betrokken zijn in het leven van de minderjarigen. Beiden hebben de belangen van de minderjarigen voor ogen en handelen ernaar. Er bestond eerder geen noodzaak om het gezamenlijk gezag te regelen, omdat ouders in het verleden konden samenwerken en tot afspraken konden komen. Thans communiceren ouders niet met elkaar, omdat de moeder weigert met de vader te praten. Zij voelt zich door de vader vernederd en niet gerespecteerd. Desondanks is zij wel bereid om in het belang van de minderjarigen de communicatie met de vader te verbeteren. Ook de vader is bereid aan de communicatie te werken. De Voogdijraad adviseert om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten.
4.5
Gelet hierop en het verhandelde ter zitting, acht het gerecht beide ouders geschikt en in staat de minderjarigen naar behoren te verzorgen en op te voeden. Voorts worden de ouders in staat geacht om zodanig met elkaar te communiceren dat zij tot onderlinge afspraken kunnen komen over de situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen. Van partijen mag verwacht worden dat zij zich daarvoor zullen inzetten en het gerecht acht hen daartoe in staat. Er bestaat dan ook geen onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken indien ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. In het belang van de minderjarigen zal het gerecht daarom partijen gezamenlijk belasten met het gezag over hen.

4.6
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek van Aruba kunnen in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders hieromtrent aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak [1] dient de rechter bij de beslissing op het verzoek van een ouder om aan hem of haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te mogen emigreren, alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te emigreren;
- de mate waarin de emigratie is doordacht en voorbereid;
- de door de emigrerende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de emigratie voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de emigratie.
4.7
De moeder heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij naar Nederland wil verhuizen om zich met haar jongste broer en oudste kind te herenigen.
4.8
In het rapport noch ter zitting is gebleken dat het in het belang van de minderjarigen is om naar Nederland te emigreren. Zo heeft de moeder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de noodzaak bestaat om te emigreren, en dat zij de emigratie goed heeft doordacht en voorbereid. Ook de Voogdijraad heeft in zijn rapport een voorstel gedaan voor de uitoefening van het omgangsrecht van de vader, ervan uitgaande dat de minderjarigen alhier blijven wonen. Dit brengt met zich dat het belang van de minderjarigen om in Aruba te blijven - in hun vertrouwde omgeving en in de buurt van de vader en andere familieleden - op dit moment zwaarder weegt dan het belang dat de moeder heeft bij haar emigratie naar Nederland.
4.9
Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen gehandhaafd dient te blijven bij de moeder, zolang de moeder in Aruba blijft wonen. Indien de moeder naar Nederland of elders emigreert, zullen de minderjarigen hun gewone verblijfplaats bij de vader in Aruba hebben. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen. Dit houdt tevens in dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Nederland te emigreren, zal worden afgewezen.

4.1
Het gerecht zal, rekening houdend met de belangen van beide ouders en die van de minderjarigen, een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vaststellen, waarbij zoveel mogelijk zal worden aangesloten bij hetgeen partijen bij de Voogdijraad zijn overeengekomen.
4.11
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.DE BESLISSING

Het gerecht:
bepaalt dat de vader, [naam vader], voortaan gezamenlijk met de moeder, [naam moeder], het gezag over [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in Aruba en [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in Aruba zal uitoefenen,
bepaalt de gewone verblijfplaats (hoofdverblijf) van de minderjarigen bij de moeder in Aruba, zolang de moeder in Aruba woont,
bepaalt de gewone verblijfplaats van de minderjarigen bij de vader in Aruba, indien de moeder naar Nederland of elders in het buitenland verhuist,
bepaalt de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen als volgt:
- om de week vanaf vrijdagmiddag (na atletiek) tot maandagochtend;
- elke week op woensdag- en vrijdagmiddag na school gedurende de lunchpauze;
- vrij telefonisch contact,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter zitting van 14 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.vgl. HR van 25-04-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901; Gerechtshof Leeuwarden van 21-06-2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX0531; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28-02-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6176