ECLI:NL:OGEAA:2016:867

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
6 januari 2017
Zaaknummer
P-2015/08683, 486 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arubaanse profijtontnemingszaak met betrekking tot witwassen en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de vordering van de officier van justitie centraal, die zich richtte op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De zaak betreft een profijtontnemingsprocedure naar aanleiding van een eerdere veroordeling voor witwassen. De veroordeelde was betrokken bij een grootschalige operatie waarbij contante geldbedragen, vermoedelijk afkomstig van drugshandel, werden gewitwashed. De officier van justitie vorderde een bedrag van Afl. 1.738.252,- als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet aan de betalingsverplichting werd voldaan.

Tijdens de openbare terechtzittingen op 23 en 27 september 2016 werd de vordering inhoudelijk behandeld. De verdediging voerde aan dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was en dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het gerecht oordeelde echter dat de berekening van de officier van justitie, die uitging van een hoofdsom van € 23.352.500,- en een commissie van € 934.100,-, correct was. Het gerecht volgde de officier van justitie in zijn stelling dat de commissie 4% van de hoofdsom bedroeg.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat de veroordeelde een bedrag van Afl. 387.375,08 aan het Land Aruba moest betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij gebreke van volledige betaling zou vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van achttien maanden. Deze beslissing werd genomen op 25 november 2016 door rechter W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
B E S L I S S I N G
op de vordering van de officier van justitie ex artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

1.1
De vordering is inhoudelijk behandeld ter openbare terechtzitting van 23 en 27 september 2016. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Kock, en is op de vordering gehoord.
1.2
Het gerecht heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de veroordeelde ter terechtzitting naar voren is gebracht. Het gerecht heeft verder kennis genomen van het procesdossier in de zaak met opgemeld parketnummer.

2.Grondslag van de vordering

2.1
De veroordeelde is bij vonnis van dit gerecht van 18 oktober 2016, voor zover van belang, veroordeeld ter zake van:
1 primair: Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen,
strafbaar gesteld bij artikel 430c in samenhang met de artikelen 430b en 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud) en artikel 2:405 in samenhang met de artikelen 2:404 en 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
2: Medeplegen van opzettelijk geen schriftelijke melding maken van de in- of uitvoer van geld als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Landsverordening meldplicht in- en uitvoer contant geld, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 7, eerste lid, van die Landsverordening (zoals die luidde vóór 15 februari 2014) in samenhang met artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud) en artikel 7, eerste lid, van voormelde Landsverordening in samenhang met artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
2.2
Het gerecht neemt als grondslag van de vordering in aanmerking voornoemd onder 1 primair bewezen verklaard feit.

3.De vordering

3.1
De inleidende schriftelijke vordering van 31 maart 2016 van de officier van justitie, mr. B.J. Schmitz, strekt er toe dat het gerecht de maatregel van ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 1:77, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, oplegt tot betaling aan het Land Aruba van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van Afl. 1.738.252,-.
Tevens vordert de officier van justitie dat het gerecht vervangende hechtenis toepast, indien volledige betaling van het verschuldigde bedrag of het volledig verhaal uitblijft.
3.2
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering in zoverre aangevuld, dat, indien het gerecht bij het strafvonnis over zal gaan tot verbeurdverklaring van het op 23 juni 2016 naar Aruba getransporteerde bedrag van € 73.000,- (aan commissie voor de veroordeelde), het te ontnemen voordeel met voormeld bedrag wordt verminderd tot een bedrag van Afl. 1.594.977,-. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat ten aanzien van de veroordeelde vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van drie jaren, indien volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag uitblijft.

4.De verdediging

De verdediging heeft onder meer betoogd dat voor de schatting van het door de veroordeelde genoten voordeel dient te worden uitgegaan van de bedragen (vermenigvuldigd met 1000) vermeld op een tweetal notities, die in de mobiele telefoon van de veroordeelde als foto’s zijn opgeslagen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat die notities samen één lijst vormen, waaruit moet worden afgeleid dat € 100.000,- als commissie voor de veroordeelde bestemd was. Volgens de verdediging heeft de veroordeelde slechts dit bedrag aan wederrechtelijk voordeel genoten.
Voorts is betoogd dat zowel de huidige als toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend (zullen) zijn om aan zijn betalingsverplichting jegens het Land Aruba te voldoen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, indien de veroordeelde voor de strafzaak veroordeeld wordt, een eventuele lange gevangenisstraf hem zal belemmeren aan de slag te gaan teneinde aan die verplichting te voldoen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de leeftijd van de veroordeelde, nu hij bij invrijheidstelling na een eventuele (lange) gevangenisstraf ouder zal zijn met alle gevolgen van dien. Ook dient rekening te worden gehouden met zijn betalingsverplichting, voortvloeiende uit een lening die hij heeft afgesloten om het aan zijn broer en zus in Nederland aangeboden transactiebedrag, ter waarde van € 70.000,- voor hen te betalen.
Op basis van het vorenstaande concludeert de verdediging tot afwijzing van de onderhavige vordering.

5.De beoordeling

5.1
Bij het veroordelend vonnis van 18 oktober 2016 is bewezen geacht dat de veroordeelde tezamen en in vereniging met zijn mededaders gedurende de periode van 1 augustus 2013 tot en met 24 juni 2015 telkens contante geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 23.352.500,- (hoofdsom), een bedrag van € 2.833.340,- (transport d.d. 23 juni 2015) en € 934.100,- (commissie) heeft witgewassen. Uit de bewijsmiddelen heeft het gerecht afgeleid dat de veroordeelde en zijn mededaders in ruil voor een aanzienlijke vergoeding (commissie), tientallen miljoenen euro’s, die hoogstwaarschijnlijk uit grootschalige drugshandel afkomstig waren, vanuit Nederland naar Aruba en Venezuela hebben doorgesluisd. De ontvangen commissie was zelf overigens ook weer voorwerp van witwashandelingen. Het gerecht concludeert uit het vorenstaande dat de veroordeelde en zijn mededaders uit voormeld strafbaar feit wederrechtelijk voordeel hebben genoten.
5.2
Het gerecht stelt voorop dat bij de vaststelling van de omvang van het door de veroordeelde uit het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld, wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het feit, zoals dat is bewezenverklaard. In het onderhavige geval betekent dit dat als hoofdsom waarover de door de veroordeelde verdiende commissie (het wederrechtelijk verkregen voordeel) moet worden berekend, het tenlastegelegde en bewezenverklaarde bedrag van € 23.352.500,- moet worden genomen. Reeds hierom kan de officier van justitie niet worden gevolgd in zijn vordering voor zover hij daarbij – op basis van de nader opgemaakte ontnemingsrapportage – uitgaat van een aanzienlijk hogere hoofdsom [1] . Slechts indien sprake is van
anderestrafbare feiten dan waarop de veroordeling ziet – mits voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan – kan op grond van artikel 1:77, tweede en derde lid, wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen dat uitgaat boven hetgeen rechtstreeks voortvloeit uit het feit zoals bewezen is verklaard. Het door de officier van justitie berekende voordeel is echter niet verkregen uit dergelijke andere feiten.
5.3
Uit de bewezenverklaring van het bedrag aan commissie van € 934.100,- volgt voorts dat het gerecht de officier van justitie is gevolgd in diens stelling dat de door de veroordeelde genoten commissie 4% bedraagt van de witgewassen hoofdsom. Nu ook dit bedrag uit de bewezenverklaring volgt en in deze procedure tot uitgangspunt dient te worden genomen, dient voorbij te worden gegaan aan het betoog van zowel de verdediging als de officier van justitie dat de commissie op een ander – te weten een lager, respectievelijk hoger – bedrag dient te worden vastgesteld.

6.Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel

6.1
In navolging van de officier van justitie neemt het gerecht bij de vaststelling van het uiteindelijk aan de veroordeelde te ontnemen voordeel de na te noemen feiten en omstandigheden tot uitgangspunt. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze feiten en omstandigheden op zichzelf niet door de verdediging zijn betwist.
6.2
Bij de berekening gaat het gerecht uit van de volgende wisselkoers: € 1,00 = Afl. 1,9624.
6.3
Van het aan de veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen bedrag dient te worden afgetrokken het onder zijn broer en zus in Nederland in beslag genomen bedrag van € 650.650,-. Aannemelijk is dat dit bedrag een deel van de door de veroordeelde voor het witwassen van de hoofdsom ontvangen commissie is. Nu dit bedrag, doordat veroordeeldes broer en zus een transactie met het Nederlandse openbaar ministerie hebben gesloten, reeds aan diens vermogen is onttrokken, is het onredelijk dit bedrag (nogmaals) aan de veroordeelde te ontnemen.
6.4
Een en ander geldt evenzeer voor het bij het veroordelend vonnis verbeurd verklaarde bedrag van € 73.000,-. Ook dit bedrag betrof een voor veroordeelde bestemd deel van de door hem genoten commissie hetwelk door de verbeurdverklaring reeds aan zijn vermogen is onttrokken.
6.5
Het vorenstaande resulteert in het volgende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 934.100,00 (commissie)
€ 650.650,00
- --------------- =
€ 283.450,00
€ 73.000,00
- ---------------- =
€ 210.450,00
6.6
Op basis van de hiervoor genoemde wisselkoers levert dit op een bedrag van Afl. 412.987,08. Met de officier is het gerecht van oordeel dat daarvan nog een bedrag behoort te worden afgetrokken van Afl. 25.612,- ter zake van door de veroordeelde gemaakte kosten. Aldus bedraagt het totale te ontnemen bedrag:
Afl. 412.987,08
Alf. 25.612,00
- -------------------- =
Alf. 387.375,08
6.7
Het gerecht zal derhalve aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van Afl. 387.375,08 aan het Land Aruba ter ontneming van het wederechtelijk verkregen voordeel. Bij niet volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden toegepast.
6.8
Het gerecht is van oordeel dat niet is gebleken of anderszins aannemelijk is geworden dat veroordeeldes draagkracht zowel nu als in de toekomst niet toereikend zal zijn om aan zijn verplichting tot betaling van dit bedrag te voldoen. Het verweer van de raadsman slaagt niet en wordt derhalve verworpen.

7.Bewijsmiddelen

7.1
De overtuiging dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en de omstandigheden, die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
7.2
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan deze beslissing te hechten bijlage worden opgenomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de navolgende wettelijke bepalingen: artikel 1:77 juncto artikel 1:59 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Het gerecht:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
DRIEHONDERDENZEVENENTACHTIGDUIZEND DRIEHONDERDENVIJFENZEVENTIG FLORIN EN ACHT CENTEN (Afl. 387.375,08);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van voormeld bedrag aan het Land Aruba ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt dat bij gebreke van volledige betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Deze beslissing is gegeven door de rechter mr. W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 25 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vergelijk HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959