In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de vordering van de officier van justitie centraal, die zich richtte op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De zaak betreft een profijtontnemingsprocedure naar aanleiding van een eerdere veroordeling voor witwassen. De veroordeelde was betrokken bij een grootschalige operatie waarbij contante geldbedragen, vermoedelijk afkomstig van drugshandel, werden gewitwashed. De officier van justitie vorderde een bedrag van Afl. 1.738.252,- als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet aan de betalingsverplichting werd voldaan.
Tijdens de openbare terechtzittingen op 23 en 27 september 2016 werd de vordering inhoudelijk behandeld. De verdediging voerde aan dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was en dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het gerecht oordeelde echter dat de berekening van de officier van justitie, die uitging van een hoofdsom van € 23.352.500,- en een commissie van € 934.100,-, correct was. Het gerecht volgde de officier van justitie in zijn stelling dat de commissie 4% van de hoofdsom bedroeg.
Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat de veroordeelde een bedrag van Afl. 387.375,08 aan het Land Aruba moest betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij gebreke van volledige betaling zou vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van achttien maanden. Deze beslissing werd genomen op 25 november 2016 door rechter W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van de griffier.