ECLI:NL:OGEAA:2016:597

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
A.R. no. 297 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeschikking inzake verwijzing door het Hof voor verdere behandeling van een civiele handelszaak

In deze rolbeschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gedateerd 7 september 2016, wordt een verwijzing behandeld die door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba is gedaan. Het betreft een handelszaak waarin de gedaagde in hoger beroep is gegaan tegen een eerder vonnis van het Gerecht van 21 januari 2015. Het Hof heeft de zaak op basis van artikel 282 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) terugverwezen naar het Gerecht voor verdere behandeling. De termijn voor het instellen van beroep in cassatie is inmiddels verstreken, zonder dat partijen of een van hen een dergelijk beroep heeft ingesteld.

Het Gerecht heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten, waarbij partijen in persoon moeten verschijnen, eventueel vergezeld door hun gemachtigden. Tijdens deze comparitie wil het Gerecht onder andere bespreken of de verwijzing door het Hof met de partijen is besproken en wat hun belangen zijn met betrekking tot de verdere behandeling van de zaak. Het Gerecht wijst erop dat het niet verschijnen van een partij gevolgen kan hebben, ook in het nadeel van die partij.

De comparitie is gepland op donderdag 29 september 2016 om 10.00 uur, onder leiding van rechter A.H.M. van de Leur. Partijen dienen tijdig hun producties in te dienen en kunnen uitstel aanvragen indien zij verhinderd zijn om te verschijnen. De rolbeschikking benadrukt het belang van de procedurele stappen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

Rolbeschikking van 7 september 2016
Behorend bij A.R. no. 297 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Rolbeschikking in de zaak van:
Eiseres,
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C. Lopez Paz,
tegen:
Gedaagde,
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigde (thans): de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het (verwijzings)vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) van 22 maart 2016 (hierna: het vonnis).
1.2
Rolbeschikking is ambtshalve bepaald op heden.

2.DE BEOORDELING

2.1
Bij het vonnis, gegeven op het door Gedaagde ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van dit Gerecht van 21 januari 2015, heeft het Hof de zaak op de voet van artikel 282 Rv voor verdere behandeling verwezen naar dit Gerecht (hierna: de verwijzing). Inmiddels is de in artikel 4 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: de cassatieregeling) neergelegde termijn van drie maanden voor het instellen van beroep in cassatie tegen het vonnis verstreken, terwijl niet is gebleken dat er op enig moment een dergelijk beroep is ingesteld door partijen of één van hen.
2.2
Gelet op vorenstaande oordeelt het Gerecht het zinvol om ter verkrijging van inlichtingen en/of ter beproeving van een minnelijke regeling een comparitie van partijen te gelasten, waarop partijen in persoon dienen te verschijnen, desgewenst samen met gemachtigden.
2.3
Met name wenst het Gerecht met partijen te bespreken of het Hof de verwijzing met hen heeft besproken of dat partijen de verwijzing hebben verzocht aan het Hof.
2.4.1
Voorts wenst het Gerecht van partijen te vernemen wat hun eventuele belangen zijn om de zaak andermaal in eerste aanleg af te laten doen of juist door het Hof ten principale af te laten doen, waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat in geval van een eventueel volgend hoger beroep naast alle andere daarmee gemoeid gaande kosten opnieuw griffiegeld verschuldigd is.
2.4.2
Verder wenst het Gerecht van partijen te vernemen hoe volgens hen de procedure thans dient te verlopen. Dit klemt temeer omdat in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (net als dat van Nederland) anders dan de Cassatieregeling in verbinding met de bepalingen in Afdeling 4 van Titel 11 van Boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorming Nederland (welke bepalingen naar het oordeel van het Gerecht op grond van het concordantiebeginsel en het gegeven dat de Cassatieregeling te dien aanzien zwijgt ook van toepassing zijn in geval van beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Hof) niets te lezen valt over het verloop van de procedure na verwijzing zoals het Hof heeft gedaan in of met de onderhavige zaak.
2.4.3
Bij al het vorenstaande wordt nog overwogen dat krachtens jurisprudentie van de Hoge Raad (met betrekking tot de devolutieve werking van het hoger beroep, welke jurisprudentie in elk geval ziet op de Nederlandse rechtspleging in burgerlijke zaken) in geval van hoger beroep tegen een vonnis niet zijnde een tussenvonnis verwijzing naar de eerste of lagere rechter in beginsel niet toelaatbaar is. Dat is volgens de Hoge Raad alleen mogelijk indien de lagere rechter zich naar het oordeel van de hogere rechter ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, hetzij wegens ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, hetzij op grond van het bepaalde in art. 1022 lid 2 Rv (Ned), hetzij uit hoofde van het onderwerp van het geschil (vide HR 16 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0926; HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:96 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:96)en HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3395 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3395)). Zie in dit verband ook artikel 76 Rv (Ned). Tegen deze achtergrond en die van het concordantiebeginsel wenst het Gerecht tot slot van partijen te vernemen wat hun (juridische) standpunten zijn met betrekking tot de onderhavige verwijzing.
2.5
Het Gerecht wijst partijen erop dat het uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die het geraden zal achten.
2.6
De partij die zich ter comparitie op producties wil beroepen, dient die stukken
uiterlijk één weekvóór de comparitie in fotokopie aan zijn wederpartij en aan de griffier van het Gerecht over te leggen.
2.7
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het geven van deze beschikking per brief aan de ondergetekende rechter onder opgave van redenen uitstel te verzoeken. Bij het verzoek om uitstel dienen tevens de verhinderdata te worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie komende maanden na onderstaande dagbepaling. Indien niet binnen veertien dagen na het geven van deze beschikking om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden van die overmacht per brief aan de ondergetekende rechter uitstel te verzoeken.
2.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. A.H.M. van de Leur, rechter, op
donderdag 29 september 2016 om 10.00 uurin zaal A van het in Aruba te J.G. Emanstraat no. 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn, desgewenst samen met hun respectieve gemachtigden;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze rolbeschikking is gegeven op woensdag 7 september 2016 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.