ECLI:NL:OGEAA:2015:545

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
LAR nr. 2531 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure inzake vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in verband met zijn beroep tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen de weigering van de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft op 16 november 2015 uitspraak gedaan in deze kwestie. De zaak is teruggewezen door het Hof, omdat het Gerecht in een eerdere uitspraak niet tot een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift was gekomen. Het Gerecht moest nu beoordelen of de minister op juiste gronden zijn weigering om een schadevergoeding toe te kennen had gehandhaafd.

Het Gerecht oordeelde dat de minister niet onrechtmatig had gehandeld door niet tijdig op het bezwaar te beslissen, maar dat de bestreden fictieve beschikking niet voorzien was van een kenbare motivering, wat in strijd was met het motiveringsbeginsel. Hierdoor moest de beschikking als onrechtmatig worden aangemerkt, wat de minister verplichtte om de daaruit voortvloeiende schade aan appellant te vergoeden. Het beroep van appellant werd gegrond verklaard, de beschikking van de minister werd vernietigd, en appellant kreeg een schadevergoeding van Afl. 500,= toegekend. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de procedure, die op Afl. 2.000,= werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij bestuursbesluiten en de rechten van appellanten in bestuursrechtelijke procedures. Het Gerecht heeft de beschikking van de minister herroepen en de schadevergoeding toegekend, waarmee het recht van appellant op vergoeding van gemaakte kosten werd erkend.

Uitspraak

Uitspraak van 16 november 2015
LAR nr. 2531 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[ xxxx ],
wonend in Aruba,
APPELLANT
gemachtigde: mr. M.P. Jansen,
gericht tegen:
de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij brief van 30 november 2011 heeft appellant aan verweerder verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het door hem ingestelde beroep tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen de weigering hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen.
1.2
Bij beschikking van 26 januari 2012 heeft verweerder afwijzend op dit verzoek beslist.
1.3
Bij beschikking van 11 juli 2012 heeft verweerder het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Bij uitspraak van 24 april 2013 heeft het gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.5
Bij uitspraak van 23 mei 2014, HLAR 64027/13, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) het daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het gerecht van 24 april 2013 vernietigd en de zaak naar het gerecht teruggewezen.
1.6
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van 28 september 2015, waar verweerder is verschenen bij gemachtigde. Appellant is niet verschenen.
1.7
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
De bestreden beslissing op bezwaar strekt tot handhaving van de weigering van verweerder om aan appellant een vergoeding toe te kennen voor de kosten die hij heeft moeten maken in verband met het instellen van beroep tegen het uitblijven van een beschikking op bezwaar, gericht tegen de afwijzende beschikking van verweerder van 8 oktober 2008 op zijn aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf.
2.2
Het door appellant tegen dat uitblijven van een beschikking op bezwaar ingestelde beroep is door het gerecht bij uitspraak van 16 september 2009, LAR nr. 1215 van 2009, niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan lag de overweging ten grondslag dat verweerder op 26 juni 2009 alsnog op het bezwaarschrift heeft beslist, waardoor het belang van appellant bij het beroep is komen te ontvallen. Tegen deze uitspraak heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
2.3
In zijn uitspraak van 23 mei 2014 heeft het Hof onder meer het volgende overwogen.
“2. Het Gerecht heeft overwogen dat, nu appellant bij het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het door hem tegen de beschikking van 8 oktober 2008 gemaakte bezwaar om vergoeding van proceskosten heeft verzocht, dat beroep niet-ontvankelijk is verklaard, zonder dat daarbij een proceskostenveroordeling ten gunste van appellant is uitgesproken en appellant daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld, het verzoek van 30 november 2011 om vergoeding van de in die procedure gemaakte kosten voor rechtsbijstand niet voor toewijzing vatbaar is.
3. Appellant betoogt dat het Gerecht (…) heeft miskend dat, indien hij tegen de uitspraak op het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het door hem gemaakte bezwaar hoger beroep zou hebben ingesteld, dat hoger beroep wegens het ontbreken van belang daarbij niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Onder deze omstandigheden bestond voor hem, om vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand te verkrijgen, geen andere mogelijkheid dan daartoe het afgewezen verzoek in te dienen, aldus appellant.
3.2
Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat, indien appellant van oordeel was dat het Gerecht op het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het door hem tegen de beschikking van 8 oktober 2008 gemaakte bezwaar ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, hij daartegen hoger beroep had kunnen instellen. Er is geen reden om aan te nemen dat geoordeeld zou worden dat hij daarbij geen belang heeft. Nu het Gerecht het tegen het uitblijven van een beschikking op het door appellant tegen de beschikking van 8 oktober 2008 gemaakte bezwaar ingestelde beroep bij de uitspraak van 16 september 2009 niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep derhalve niet tot vernietiging van de daarbij bestreden beschikking heeft geleid, bestond echter geen grondslag voor toepassing van artikel 52, tweede lid, van de Lar. De in die bepaling aan de rechter toegekende bevoegdheid ziet naar zijn aard slechts op gevallen, waarin het beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking heeft geleid. In artikel 52, tweede lid, van de Lar is dan ook geen exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling neergelegd, in het geval het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op dat bezwaar, na het geven van een beschikking op dat bezwaar, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het betoog slaagt.”
2.4
Aangezien het Hof van oordeel was dat het gerecht in zijn uitspraak van 24 april 2013 niet tot een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift was gekomen, heeft het Hof de zaak teruggewezen naar het gerecht. Dit betekent dat het gerecht thans dient te beoordelen of verweerder bij de bestreden beschikking van 11 juli 2012 op juiste gronden heeft gehandhaafd zijn weigering om aan appellant een vergoeding toe te kennen voor de door hem gemaakte kosten voor rechtsbijstand in verband met zijn beroep tegen het uitblijven van een beschikking op zijn bezwaar van 8 oktober 2008.
2.5
Aan de bestreden beschikking ligt verweerders opvatting ten grondslag dat geen rechtsgrond bestaat voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van een proceskostenveroordeling nu hij niet onrechtmatig jegens appellant heeft gehandeld. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad [1] stelt verweerder zich op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat hij niet tijdig op het bezwaar van appellant heeft beslist een dergelijk onrechtmatig handelen niet oplevert. Bijkomende feiten of omstandigheden die zijn handelen desondanks onrechtmatig doen zijn, zijn volgens verweerder niet gebleken.
2.5.1
Deze motivering kan de bestreden beschikking niet dragen. Aan verweerder kan worden toegegeven dat de enkele omstandigheid dat niet tijdig is beslist op een bezwaarschrift in de zin de van de Lar, niet meebrengt dat een voor vernietiging vatbare, en daarmee onrechtmatige, beschikking is ontstaan. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Lar leidt het verstrijken van de termijn waarbinnen op het bezwaar moet worden beslist slechts tot het ontstaan van een – inhoudelijk – afwijzende beslissing op dat bezwaar. De beoordeling van de rechtmatigheid van een dergelijke beschikking geschiedt in de regel aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden en de motivering van die beschikking, zoals die kenbaar is uit het verweerschrift van het bestuursorgaan en de nadere toelichting daarop die tijdens een eventuele behandeling ter zitting is gegeven. Pas als die toetsing tot de conclusie leidt dat aan de bestreden – fictieve – beschikking een tot vernietiging aanleiding gevend gebrek kleeft, moet die beschikking onrechtmatig worden geoordeeld. Eerst dan kan er grond zijn voor het bestuursorgaan tot vergoeding van de daardoor ontstane schade.
2.5.2
Verweerder ziet er evenwel aan voorbij dat hij in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van het gerecht van 16 september 2009 geen – inhoudelijk – verweer heeft gevoerd naar aanleiding van het beroepschrift van appellant tegen uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. Dit betekent dat de in die procedure bestreden – fictieve – beschikking niet is voorzien van een kenbare motivering en aldus is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. Aan die beschikking kleeft derhalve een gebrek op grond waarvan zij voor onrechtmatig moet worden gehouden. Verweerder is dan ook in beginsel gehouden de daaruit voortvloeiende schade aan appellant te vergoeden. Redenen waarom verweerder daartoe in casu niet verplicht zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Tot die schade behoren de door appellant gestelde kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in evenbedoelde beroepsprocedure. Nu verweerder dit heeft miskend is de bestreden beschikking van 11 juli 2012 niet voorzien van een deugdelijke motivering. Appellant beklaagt zich daarover terecht. Het beroep is gegrond, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.6
Met het oog op de finale beslechting van het onderhavige geding, ziet het gerecht thans aanleiding om met toepassing van artikel 47, vierde lid, van de Lar zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van appellant alsnog gegrond te verklaren, de primaire beschikking van 26 januari 2012 te herroepen en aan appellant een schadevergoeding toe te kennen ten bedrage van Afl. 500,=. Het gerecht heeft bij de vaststelling van de hoogte van de schade aansluiting gezocht bij de bedragen die het zelf hanteert bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van de Lar, waar het de vergoeding van proceskosten betreft, indien het een relatief eenvoudige zaak gaat, die zonder zitting wordt afgedaan.
2.7
Gelet op de uitkomst van dit geding ziet het gerecht ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, gemaakt door appellant in de onderhavige procedure, inclusief de kosten die hij heeft moeten maken in hoger beroep. Het gerecht begroot die kosten op Afl. 2.000,= (Afl. 1.000,= voor de behandeling van het beroep in eerste aanleg en Afl. 1.000,= voor de behandeling in hoger beroep).

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de beschikking op bezwaar van verweerder van 11 juli 2012;
 verklaart het bezwaar van appellant tegen de beschikking van verweerder van 26 januari 2012 gegrond;
 herroept de beschikking van verweerder van 26 januari 2012;
 kent aan appellant op diens verzoek van 30 november 2011 een schadevergoeding toe ten laste van het Land ten bedrage van Afl. 500,=;
 veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, gemaakt aan de zijde van appellant, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 2.000,= aan gemachtigdensalaris;
 gelast dat het door appellant gestorte griffierecht ten bedrage van Afl. 25,= aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 november 2015, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).

Voetnoten

1.HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040