ECLI:NL:OGEAA:2015:178

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
LAR nr. 1303 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning overbruggingstoelage op basis van Lvgpan in plaats van Pensioenverordening

In deze bestuurszaak heeft appellant beroep ingesteld tegen de beschikking waarbij hem een overbruggingstoelage is toegekend op basis van de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden (Lvgpan), in plaats van de eerder geldende Pensioenverordening. Appellant stelt dat deze wijziging een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op zijn aanspraken die hij op grond van de Pensioenverordening kon doen gelden. Hij betoogt dat de toepassing van de Lvgpan leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op zijn eigendomsrecht.

Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft op 29 juni 2015 uitspraak gedaan. Het gerecht oordeelt dat het betoog van appellant faalt. De rechter kan een landsverordening niet buiten toepassing laten wegens strijd met ongeschreven rechtsbeginselen, en er zijn geen omstandigheden gebleken die een afwijking van de wet rechtvaardigen. De wetgever heeft met de Lvgpan beoogd de financiële voorzieningen voor voormalige politieke ambtsdragers te versoberen, en de nieuwe regeling is in overeenstemming met het algemeen belang.

De rechter concludeert dat de beroepsgronden van appellant niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juni 2015
LAR nr. 1303 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellant],
wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J. Steward,
gericht tegen:
de minister van Financiën en Overheidsorganisatie,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 13 december 2013, no. 8, is aan appellant met ingang van 1 november 2013 tot en met 5 februari 2014 op grond van de Landsverordening voorzieningen gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden (hierna: de Lvgpan) een overbruggingsuitkering toegekend naar reden van tachtig procent van de maandelijkse bezoldiging die hij als politieke ambtsdrager laatstelijk genoot.
Tegen deze beschikking heeft appellant op 23 januari 2014 bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 28 april 2014 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellant op 6 juni 2014 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 24 november 2014 en 9 maart 2015 behandeld ter zitting, waar partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
2.OVERWEGINGEN
2.1
Op 1 januari 2011 is de Lvgpan in werking getreden.
2.1.1
Ingevolge artikel 4 van de Lvgpan heeft een gewezen politieke ambtsdrager, teneinde een abrupte en onverantwoord grote terugval in zijn inkomen te voorkomen, gedurende een jaar na zijn aftreden aanspraak op een overbruggingsuitkering, mits hij:
a. op het tijdstip van zijn aftreden gedurende een onafgebroken periode van ten minste honderdtachtig dagen politieke ambtsdrager is geweest, en hij
b. de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.
2.1.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lvgpan bedraagt de overbruggingstoelage van een politieke ambtsdrager tachtig procent van de maandelijkse bezoldiging die hij als politieke ambtsdrager laatstelijk genoot.
2.2
Tot aan de inwerkingtreding van de Lvgpan gold de Pensioenverordening leden der Staten 1991 (hierna: de Pensioenverordening).
2.2.1
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van deze landsverordening heeft het gewezen statenlid aanspraak op het genot van een overbrugging tot tachtig ten honderd van de door hem als statenlid laatstelijk genoten inkomen. De duur van bovenbedoelde toelage kan maximaal een jaar bedragen en wordt als volgt berekend:
voor de eerste twee jaar dat hij onafgebroken statenlid is geweest, komt het gewezen statenlid gedurende zes maanden in aanmerking voor de hier bedoelde toelage, terwijl hij voor elk jaar gedurende hetwelk hij in aansluiting op de eerstgenoemde periode onafgebroken statenlid is geweest, in aanmerking komt voor een maand toelage. Indien het gewezen statenlid minder dan twee jaar onafgebroken statenlid is geweest wordt de periode gedurende welke hij in aanmerking komt voor de in dit artikel bedoelde toelage, naar ratio ingekort. Voor de vaststelling van de periode waarover een gewezen statenlid dat langer dan twee jaar onafgebroken statenlid is geweest, in aanmerking komt voor de hier bedoelde toelage, wordt overigens een gedeelte van een jaar als een heel jaar gerekend.
2.2.2
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Pensioenverordening vindt in geval van cumulatie van het pensioen van een statenlid met andere pensioenen dan wel uitkeringen welke direct of indirect ten laste komen van 's Lands kas of van de kas van een ander publiekrechtelijk lichaam, geen inkorting plaats.
2.3
Vaststaat dat appellant gedurende een periode van in totaal (afgerond) 15 jaar en drie maanden lid van de Staten van Aruba is geweest. De laatste dag van zijn lidmaatschap van de Staten was 31 oktober 2013. Op 6 februari 2014 heeft appellant de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
2.4
Appellant stelt zich op het standpunt dat de hem bij de primaire beschikking van 13 december 2013 toegekende overbruggingsuitkering ten onrechte in tijd is beperkt tot de dag dat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de beperking in tijdsduur van deze uitkering, voortvloeiend uit artikel 4, onderdeel b, van de Lvgpan, een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op de aanspraak die hij op grond van artikel 9, eerste lid, juncto artikel 6, vijfde lid, van de Pensioenverordening kon doen gelden op een overbruggingsuitkering over een periode van een vol jaar. Naar zijn mening bevat de Lvgpan op dit punt ten onrechte geen overgangsbepaling die ertoe strekt dat de aanspraak die hij kon ontlenen aan de Pensioenverordening wordt geëerbiedigd. De toepassing van de Lvgpan leidt daarmee tot een ontoelaatbare inbreuk op het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol) en dient in zoverre achterwege te blijven, aldus appellant.
2.5
Het betoog van appellant faalt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.5.1
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Lvgpan komt naar voren dat de wetgever daarmee heeft beoogd de bestaande financiële voorzieningen voor voormalige politieke ambtsdragers aanzienlijk te versoberen. Aan die wens heeft de wetgever niet alleen budgettaire overwegingen ten grondslag gelegd, maar ook de opvatting dat de bestaande voorzieningen – zowel wat de hoogte ervan betreft, als de duur waarover aanspraak op de voorzieningen bestaat – zodanig ruimhartig zijn, dat zij uit een maatschappelijk oogpunt niet langer te rechtvaardigen zijn. Met dit oogmerk is ten aanzien van de overbruggingsuitkering thans in artikel 4, onderdeel b, van de Lvgpan de bepaling opgenomen dat deze uitkering eindigt bij het bereiken door de ontvanger van de pensioengerechtigde leeftijd. Deze beperkende voorwaarde gold niet onder de vigeur van de Pensioenverordening, zodat er, mede op grond van artikel 6, vijfde lid, van die verordening, een cumulatie van uitkeringen kon plaatsvinden.
2.5.2
Het gerecht laat in het midden of de enkele verwachting die appellant onder de vigeur van de Pensioenverordening kon koesteren, dat hij na het einde van zijn lidmaatschap van de Staten een niet voor inkorting vatbare overbruggingsuitkering zou ontvangen, als een eigendomsrecht in de zin van de artikel 1 van het Eerste Protocol kan worden aangemerkt. Ook als dat wel het geval is, heeft de wetgever met het tegengaan van de hiervoor bedoelde cumulatie een legitieme, aan het algemeen belang ontleende doelstelling nagestreefd. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die de wetgever ter zake toekomt, kan voorts niet worden gezegd dat met de in artikel 4 van de Lvgpan neergelegde regeling geen behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. Van strijd met evengenoemde verdragsbepaling, zoals die in de jurisprudentie is uitgelegd, [1] is derhalve geen sprake. Verweerder is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.6
Voor zover appellant heeft willen betogen dat artikel 4 van de Lvgpan buiten toepassing dient te blijven, omdat dit voorschrift in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, kan hem dit niet baten. Nog daargelaten dat naar dezerzijds oordeel van schending van het rechtszekerheidsbeginsel geen sprake is, staat het, anders dan appellant kennelijk meent, de rechter niet vrij om een landsverordening buiten toepassing te laten wegens strijd met ongeschreven rechtsbeginselen. Van ‘niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden’, welke aanleiding zouden kunnen vormen om strikte wetstoepassing achterwege te laten, is in het onderhavige geval evenmin gebleken.
2.7
Nu geen der beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond.
2.8
Gegeven deze uitkomst is er geen grond voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
2.9
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag, 29 juni 2015, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep, 30 januari 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:227