ECLI:NL:OGAACMB:2025:88

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
SXM202500375-GAZ 12/2025, SXM202500374-GAZ 11/2025, SXM202500366-GAZ 09/2025, SXM202500367-GAZ 10/2025, SXM202500363-GAZ 08/2025, SXM202500361-GAZ 07/2025
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren van ambtenaren tegen uitblijven van bevorderingsbesluiten en de bevoegdheid van het Gerecht in Ambtenarenzaken

In deze zaak hebben klagers, allen werkzaam bij het Korps Politie Sint Maarten, bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een landsbesluit over hun bevorderingsverzoeken. De klagers zijn al jarenlang ingeschaald in schaal 7p en hebben in maart 2023 correctieverzoeken ingediend, die door verweerder zijn afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, waarin het bezwaar van klagers tegen fictieve weigeringen gegrond werd verklaard, hebben klagers opnieuw bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op hun bevorderingsverzoeken. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft de bezwaren ongegrond verklaard, omdat de klagers geen recht hebben op een beschikking zoals bedoeld in de relevante artikelen van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr). Het Gerecht heeft vastgesteld dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de Raad, maar kan verweerder niet opdragen om deze uit te voeren. De klagers hebben geen andere schade dan het uitblijven van de bevorderingsbesluiten aangetoond, waardoor hun verzoek om schadevergoeding ook ongegrond is verklaard. Het Gerecht dringt er bij verweerder op aan om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak.

Uitspraak

Zaaknummers: SXM202500375-GAZ 12/2025
SXM202500374-GAZ 11/2025
SXM202500366-GAZ 09/2025
SXM202500367-GAZ 10/2025
SXM202500363-GAZ 08/2025
SXM202500361-GAZ 07/2025
Datum: 8 september 2025
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In de zaken van:
[a],
[b],
[c],
[d],
[e],
[f],
allen wonend in Sint Maarten,
klagers,
gemachtigde: D.W.O. FRANCISCA,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,

zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. D. SCHRAM.

Procesverloop

Bij uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Sint Maarten (hierna: de Raad) van 15 januari 2025, SXM2024H00020 (hierna: de eerdere uitspraak), heeft de Raad het bezwaar van klagers tegen fictieve weigeringen gegrond verklaard en verweerder opgedragen bij de gouverneur te bespoedigen dat deze binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak een landsbesluit over de bevorderingsverzoeken van klagers neemt.
Klagers hebben bij afzonderlijke brieven gedateerd 18 maart 2025, door verweerder ontvangen op 17 maart 2025, bezwaar gemaakt tegen uitblijven van een landsbesluit over de bevorderingsverzoeken van klagers.
Klagers hebben op 2, 3 dan wel 4 april 2025 afzonderlijke bezwaarschriften ex artikel 35 juncto 41 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (Rar) en artikel 96 van de Rar ingediend ter griffie van het Gerecht alhier.
Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen contra- memorie ingediend.
Op 11 augustus 2025 heeft de gemachtigde van klagers aanvullende producties ingediend.
Mondelinge behandeling van de bezwaarschriften heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2025. Van de zijde van klagers zijn [c], [4] en [6] in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd die op zijn verzoek per videoverbinding heeft deelgenomen aan de zitting en op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft overgelegd en voorgedragen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Sardjoe, juridisch beleidsadviseur bij verweerder, bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.1.
Klagers werken allen al jarenlang bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius (KPSM). Zij zijn al langere tijd ingeschaald in schaal 7p. In maart 2023 hebben klagers in verband met de inwerkingtreding van een gewijzigd rechtspositiebesluit voor de politie in Sint Maarten een plaatsingsaanbod ontvangen. Dit aanbod houdt voor klagers in de kern in dat zij ongewijzigd worden ingeschaald in schaal 7p. Klagers zijn het daar niet mee eens en hebben allen in maart 2023 correctieverzoeken ingediend. Verweerder heeft deze correctieverzoeken bij brieven van 2 januari 2024 afgewezen.
1.2.
Klagers hebben daarnaast op 1 dan wel 7 augustus 2023 elk afzonderlijk verweerder verzocht hun rechtspositie recht te trekken door hen met ingang van 1 januari 2018, of eerder, te bevorderen in schaal 8p, trede 8 (hierna: de bevorderingsverzoeken). Klagers doen daarbij een beroep op het gelijkheidsbeginsel en op de bevorderingsregels in het inmiddels niet langer op klagers van toepassing zijnde Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000.
1.3.
Omdat een beslissing op de bevorderingsverzoeken uitbleef hebben klagers op 13 oktober 2023 bezwaar gemaakt bij het Gerecht tegen de fictieve weigering. Bij uitspraak van het Gerecht van 5 februari 2024 is het bezwaar van klagers niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen hebben klagers hoger beroep ingesteld. Bij de eerdere uitspraak van de Raad is de uitspraak van het Gerecht vernietigd en het bezwaar tegen de fictieve weigeringen gegrond verklaard. Verweerder is daarbij opgedragen om bij de gouverneur te bespoedigen dat deze binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak een landsbesluit over de bevorderingsverzoeken van klagers neemt.
1.4.
Klagers hebben op 17 maart 2025 opnieuw bezwaar gemaakt bij verweerder tegen het uitblijven van een beschikking op de bevorderingsverzoeken. Daarna hebben klagers zich met de onderhavige bezwaarschriften gewend tot het Gerecht.
Standpunten van partijen
2.1.
Klagers voeren aan dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak en dat daarom nog steeds sprake is van het uitblijven van een beschikking op de bevorderingsverzoeken. Klagers verzoeken het Gerecht in deze procedure verweerder op te dragen om binnen twee weken te beslissen op de bevorderingsverzoeken en een landsbesluit uit te vaardigen overeenkomstig de bevorderingsverzoeken. Klagers verzoeken om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden en daarnaast schadevergoeding aan klagers toe te kennen.
2.2.
Verweerder is ter zitting verschenen en heeft mondeling een standpunt ingenomen. Verweerder erkent dat zo spoedig mogelijk een landsbesluit dient te worden genomen op de bevorderingsverzoeken. Verweerder heeft enkele dagen voor de zitting vijf concept-landsbesluiten naar het KPSM gestuurd en het zesde concept-landsbesluit zal zeer spoedig volgen. Klagers zullen in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren. Verweerder heeft naar verwachting vervolgens nog een maand nodig om de definitieve landsbesluiten gereed te maken, waarna deze aan de gouverneur zullen worden gezonden voor de ondertekening en uitreiking. Binnen welke termijn daadwerkelijk een landsbesluit zal worden uitgevaardigd, is onzeker en mede afhankelijk van de gouverneur. De verwachting is dat maximaal nog twee maanden nodig zullen zijn om het gehele proces af te ronden.
Beoordeling van de door klagers ingediende bezwaren ex artikelen 35 juncto 41 RAr
3.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de RAr kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgende door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
3.2.
Op grond van artikel 41, eerste lid, wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag, waarop de aangevallen beschikkingen of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is. Op grond van het tweede lid, eerste volzin, wordt een orgaan geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd, of waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen een redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft.
3.3.
Naar het oordeel van het Gerecht hebben de door klagers ingediende bezwaren geen betrekking op een weigering tot het nemen van een beschikking, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de RAr, nu de op 17 maart 2025 ingediende brieven in feite een rappel behelzen aan verweerder om te beslissen op de bevorderingsverzoeken van klagers. De Raad heeft verweerder reeds bij de eerdere uitspraak opgedragen om (bij de gouverneur) te bespoedigen dat op die verzoeken wordt beslist. Anders dan in de Landsverordening administratieve rechtspraak (zie in dit verband artikel 98) ontbreekt in de RAr een bepaling op grond waarvan het Gerecht verweerder wederom zou kunnen opdragen om te bespoedigen dat een beslissing wordt genomen op de bevorderingsverzoeken van klagers, eventueel onder verbeurte van een dwangsom.
3.4.
Gelet op het voorgaande zal het Gerecht de bezwaren van klagers ex artikelen 35 juncto 41 van de Rar ongegrond verklaren.
Beoordeling van de door klagers ingediende bezwaren ex artikel 96 RAr
4.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 96 van de RAr is, indien aan een veroordeling, in zover zij niet op geld luidt, hetzij in eerste aanleg bij een onherroepelijk geworden beslissing, hetzij in hoger beroep uitgesproken, niet of niet volledig gevolg gegeven wordt, de ambtenaar bevoegd een bezwaarschrift bij het Gerecht in te dienen.
4.2.
Op grond van het derde lid, van datzelfde artikel, veroordeelt het Gerecht het betrokken lichaam tot vergoeding, indien het bezwaar gegrond bevonden wordt, en stelt het Gerecht, met inachtneming van alle omstandigheden, het bedrag der schadevergoeding bij de beslissing vast.
4.3.
Het Gerecht stelt vast dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de Raad. Niet gesteld of gebleken is immers dat verweerder bij de gouverneur heeft bespoedigd dat deze binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak een landsbesluit over de bevorderingsverzoeken van klagers neemt. Dat er inmiddels, in augustus 2025, door verweerder een eerste uitvoering is gegeven aan de uitspraak door concept-landsbesluiten op te stellen en toe te sturen naar het KPSM, maakt dit niet anders. Klagers beogen met deze procedure te bereiken dat het Gerecht verweerder wederom opdraagt uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. Het Gerecht kan echter, zoals ook uit vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken volgt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:74) verweerder niet opdragen uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. Artikel 96 van de RAr biedt het Gerecht die mogelijkheid niet en geeft evenmin de bevoegdheid tot oplegging van een als dwangsom aan te merken schadevergoeding om uitvoering af te dwingen. Deze bepaling biedt het Gerecht slechts de mogelijkheid om in bepaalde gevallen, als het bestuursorgaan geen uitvoering heeft gegeven aan een rechterlijke uitspraak, vervangende schadevergoeding aan de ambtenaar toe te kennen.
4.4.
Voor zover klagers hebben beoogd vervangende schadevergoeding te verzoeken in de vorm van niet althans te weinig ontvangen salaris, overweegt het Gerecht als volgt. Voor toekenning van vervangende schadevergoeding is slechts plaats, als op grond van de niet uitgevoerde uitspraak met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud diende te zijn van de beslissing die het bestuursorgaan heeft nagelaten te nemen. Het Gerecht kan alleen dan vaststellen of het niet nakomen van de uitspraak van de Raad tot schade aan de zijde van klagers heeft geleid en hoe groot die schade is.
4.5.
Nu uit de eerdere uitspraak van de Raad alleen volgt dat verweerder bij de gouverneur moet bespoedigen dat deze een landsbesluit over de bevorderingsverzoeken neemt, maar niet wat dat landsbesluit moet inhouden, kan het Gerecht nog niet vaststellen dat klagers schade hebben geleden in de vorm van niet althans te weinig ontvangen salaris.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal het bezwaar voor zover daarbij (vervangende) schadevergoeding is verzocht, ongegrond worden verklaard. Daarbij is van belang dat door klagers niet is gesteld dat zij ook andere schade, zoals immateriele schade, hebben geleden als gevolg van de vertraging in de besluitvorming, die gelet op het voorgaande aan verweerder toe te rekenen is.
4.7.
Ten overvloede wijst het Gerecht nog op het volgende. Artikel 96 van de RAr staat er niet aan in de weg dat bij de burgerlijke rechter een vordering wordt ingesteld om verweerder op straffe van een dwangsom te bevelen gevolg te geven aan de opdracht van de Raad in de eerdere uitspraak. Het Gerecht wijst in dit verband naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:8. Het staat klagers dan ook vrij om zich tot de burgerlijke (rest)rechter te wenden met de vordering om bij wijze van aanvullende rechtsbescherming dwangsommen aan een niet door verweerder nagekomen uitspraak van de ambtenarenrechter te verbinden.
Conclusie en gevolgen
5. Uit het voorgaande volgt dat de bezwaren ongegrond zullen worden verklaard. Dit neemt – zoals ter zitting is besproken en door alle partijen is erkend – uiteraard niet weg dat verweerder verplicht blijft uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak. Klagers hebben hun bevorderingsverzoeken inmiddels al ruim 2 jaar geleden gedaan. Het Gerecht dringt er bij verweerder dan ook op aan om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak door de landsbesluiten gereed te maken en bij de gouverneur te bespoedigen dat deze zo spoedig mogelijk worden ondertekend.
6. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart de bezwaren ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 8 september 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest; en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van de toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.