In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 2 december 2024 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, een gepensioneerde ambtenaar, tegen de Regering van Curaçao. Klager had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om uitvoering te geven aan een eerder benoemingsbesluit van 24 maart 2021. Dit benoemingsbesluit regelde de rechtspositie en bezoldiging van klager, maar de Regering had geen uitvoering gegeven aan de eerdere uitspraak van het Gerecht van 21 augustus 2023, waarin de Regering was opgedragen binnen twee maanden op het verzoek van klager te beslissen.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Regering geen contramemorie had ingediend en dat het bezwaar van klager op 8 juli 2024 ter zitting was behandeld. De behandeling werd aangehouden om een minnelijke regeling te bewerkstelligen, maar deze is uitgebleven. Het Gerecht oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat de RAr geen mogelijkheid biedt om de Regering opnieuw op te dragen te beslissen op het verzoek van klager. Wel werd de Regering veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan klager, omdat de Regering vanaf 21 oktober 2023 geen uitvoering had gegeven aan de eerdere uitspraak.
Het Gerecht heeft de schadevergoeding vastgesteld op NAf 1.000,-, gebaseerd op de frustratie en spanning die klager heeft ervaren door het niet tijdig nakomen van de rechterlijke opdracht. De Regering blijft verplicht om uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak, ongeacht de mogelijke intrekking van de Raadsbeslissing van 27 juli 2016. Het Gerecht heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken, binnen 30 dagen na de uitspraak.