ECLI:NL:OGAACMB:2023:46

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
AUA202300642
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van disciplinair ontslag van een ambtenaar wegens onvoldoende bewijs van plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 15 mei 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van een ambtenaar, die door de Gouverneur van Aruba disciplinair was ontslagen. Het ontslag was gebaseerd op beschuldigingen van ernstig plichtsverzuim, waaronder het schenden van de geheimhoudingsplicht, het ontvangen van giften van derden, en het deelnemen aan een crimineel netwerk. De ambtenaar had bezwaar gemaakt tegen het ontslag en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn bezoldiging zou blijven ontvangen tijdens de bezwaarprocedure.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de Gouverneur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldigingen. De rechter oordeelde dat de ambtenaar niet had gehandeld in strijd met de geheimhoudingsplicht en dat de beschuldigingen van het ontvangen van giften en deelname aan een crimineel netwerk niet waren onderbouwd. Gezien het gebrek aan bewijs en het spoedeisende belang van de ambtenaar, heeft het gerecht besloten het ontslagbesluit te schorsen en de bezoldiging van de ambtenaar door te betalen vanaf de datum van het ontslag.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij disciplinaire maatregelen tegen ambtenaren en de bescherming van hun rechten tijdens bezwaarprocedures. Het gerecht heeft de relevante wettelijke bepalingen bijgevoegd ter ondersteuning van de beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 15 mei 2023
Gaza nr. AUA202300642

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek om een voorziening bij voorraad in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoeker],

wonend te Aruba,
VERZOEKER,
procederend in persoon,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 13 juli 2022 no. 1 (bestreden ontslagbesluit) heeft verweerder besloten aan verzoeker de disciplinaire straf van ontslag op te leggen met ingang van de datum van het landsbesluit en bepaald dat de disciplinaire straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, althans verzoeker vanwege ongeschiktheid eervol te ontslaan met ingang van vijf dagen na dagtekening van het Landsbesluit.
Tegen het bestreden ontslagbesluit heeft verzoeker op 12 augustus 2022 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Op 21 februari 2023 heeft verzoeker zich tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in artikel 94 van de La.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 24 april 2023. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Het bestreden ontslagbesluit
1.1
Aan het disciplinair ontslag heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat het plichtsverzuim van dien aard is dat er geen vertrouwen meer gesteld kan worden in het integer handelen van verzoeker als ambtenaar. Het plichtsverzuim houdt in dat verzoeker:
A. zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden (in juni 2016), nagelaten heeft zijn dienstverplichting na te komen en tolereert dat zijn personeelsleden hun geheimhoudingsplicht schenden (artikel 62 Lma) door:
- niets te doen met de verkregen informatie en deze ongeoorloofde schending van geheimhoudingsplicht actief te steunen en ermee in te stemmen;
giften van derden heeft verzocht en/of heeft ontvangen en tolereert dat zijn personeelsleden giften van derden verzoeken en/of ontvangen, te weten:
- banners;
- televisie en stand (2015);
- kaartjes voor Aruba Summer Festival en Soul Beach en Electric Festival (juni 2016);
- maaltijden op zaterdag en zondag (vanaf 2015);
zijn functie heeft misbruikt dan wel niet heeft gehandeld conform de wettelijke regels of geldende dienstinstructies, door:
- personeelsleden van het Instituto di Alarma y Seguridad Aruba (IASA) op te hitsen en te steunen om tegen het ministerraadsbesluit van 26 juni 2018 en 29 mei 2019 in te gaan;
een slecht voorbeeld geeft, foutief handelt en niet optreedt tegen het foutief handelen van zijn personeelsleden;
in flagrante strijd heeft gehandeld met de comptabiliteitsverordening.
1.2
Verweerder heeft in het bestreden ontslagbesluit verder overwogen dat verzoeker “optrekt met of deel uitmaakt van een crimineel netwerk van mensenhandel en mensensmokkel, wat volstrekt onverenigbaar is met het ambtenaarschap en de missie van het IASA”, en dat hij in hoge mate heeft tekortgeschoten in zijn verantwoordelijkheid en verplichtingen als een goed ambtenaar en weigert de verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen te nemen. Tenslotte heeft verweerder overwogen, dat bij verzoeker de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie zijn vereist, ontbreken, hetgeen erop wijst dat hij ongeschikt is voor de door hem beklede functie, maar dat vanwege de aard en ernst van het grensoverschrijdend gedrag van verzoeker in samenhang met de aard van de functie wordt afgezien van het bieden van een verbeterkans.
De standpunten van partijen
2.1
Verzoeker heeft zich -samengevat- op het standpunt gesteld dat hij geen ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd, althans geen plichtsverzuim dat een ontslag rechtvaardigt. Volgens verzoeker zijn de hem verweten gedragingen ongefundeerd en niet op waarheid gebaseerd, zodat hij in de bodemprocedure zeer waarschijnlijk in het gelijk zal worden gesteld.
Aan onderhavig verzoek heeft hij ten grondslag gelegd, dat hij sinds juli 2022 geen salaris meer ontvangt en thans in een situatie is komen te verkeren dat hij niet meer kan voldoen aan zijn financiële verplichtingen, zoals aflossing van zijn hypotheek- en andere persoonlijke leningen. De bank, tevens hypotheeknemer, heeft hem bij brieven van 18 januari 2023 gesommeerd tot betaling van forse bedragen vóór 10 februari 2023. Het verzoek strekt ertoe – samengevat – dat verzoeker hangende de behandeling van het bezwaar tegen het bestreden ontslagbesluit zijn bezoldiging blijft genieten.
2.2
Verweerder heeft ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, en daartoe gesteld dat de disciplinaire straf van ontslag terecht is opgelegd.
Het geschil
3.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of in dit geval ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker, een onverwijlde voorziening wenselijk is als bedoeld in artikel 94 van de La. Het gerecht stelt voorop dat het oordeel in deze een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
3.2
Voor honorering van onderhavig verzoek is vereist dat een aanmerkelijke kans bestaat dat het bestreden ontslagbesluit in bezwaar niet in stand zal blijven, en dat verzoeker een zodanig spoedeisend belang heeft dat niet van hem kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemzaak afwacht.
3.3
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
De feiten
5.1
Verzoeker is sinds 1 augustus 1995 benoemd als ambtenaar. In de loop der jaren heeft verzoeker gewerkt bij het Korps Politie Aruba (KPA), de Directie Personeel en Organisatie, het bureau van de minister van Economische Zaken, Sociale Zaken en Cultuur, het Departamento Recurso Humano (DRH) en het bureau van de minister van Justitie. Verzoeker is bij Landsbesluit van 12 februari 2014 met ingang van 19 januari 2014 benoemd als hoofd van het IASA in schaal 15.
5.2
Verzoeker is niet eerder disciplinair onderzocht of gestraft.
5.3.1
In oktober 2016 is verzoeker als getuige gehoord in een lopend strafonderzoek tegen [verdachte A], destijds ondergeschikte van verzoeker. [Verdachte A] is verdachte ter zake van valsheid in geschrifte, omkoping/begunstiging/misbruik van functie. Verzoeker is niet als verdachte aangemerkt. De strafzaak van [verdachte A] is nog openstaand.
5.3.2
De heer [verdachte A] is bij brief van verweerder van 30 november 2018 in kennis gesteld van het voornemen van verweerder om hem de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Hiertegen heeft hij bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van dit gerecht van 25 november 2019 (ECLI:NL:OGAACMB:2019:129) is het bezwaar gegrond verklaard en het voornemen om [verdachte A] disciplinair te straffen, herroepen. Het hiertegen ingediende hoger beroep is bij uitspraak van 7 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:ORBAACM:2021:30).
5.4
Op 26 juni 2018 heeft de ministerraad in verband met de instelling en formalisering van de
Migracion Aruba (MA)besloten om met ingang van 1 juli 2018 verzoeker ter beschikking te stellen bij het ministerie van Justitie, Veiligheid en Integratie en mevrouw [persoon B] en de heer [persoon C] als interimleiding van IASA te benoemen.
Op 29 mei 2019 heeft de ministerraad besloten om de heer [persoon C] met onmiddellijke ingang te belasten met de dagelijkse leiding van IASA.
5.5.1
In juni 2019 is [verdachte D], destijds ICT’er bij IASA, als verdachte ter zake van hacking, mensensmokkel en ambtelijke omkoping, gehoord door de Landsrecherche. In het eerste verhoor, dat plaatsvond op 18 juni 2019, heeft zij – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
“Meneer [klager] belde mij vrijdag en stelde mij op de hoogte dat hij samen met mij, [persoon K] en [persoon O] een confidentiële ontmoeting met GAMMA wilde regelen over de nieuwe ontwikkelingen die hij in het Radex-systeem wil aanbrengen. Gisteren werden wij bij GAMMA te woord gestaan door [persoon G]. [Klager] gaf te kennen dat hij op dit moment advies geeft aan de minister over toeristen die dispensatie willen en dergelijke, en dat hij bijeenkomsten met de minister, mevrouw [persoon B] en meneer [persoon C] over de immigratiedienst bijwoont. Tevens gaf meneer [klager] aan dat hij nog steeds hoofd is van IASA en dat zijn functie nooit werd ingetrokken. Hij uitte onder meer zijn frustraties. Volgens mij is de leidinggevende wat betreft de immigratiedienst op dit moment de heer [persoon C]. Ik heb niemand verteld dat wij naar GAMMA zouden gaan omdat [klager] had gezegd dat het confidentieel moest blijven.”.
5.5.2
De strafzaak tegen [verdachte D] is in mei 2020 geseponeerd wegens het ontbreken van wettig bewijs (zie ECLI:NL:OGAACMB:2021:120). Dat verzoeker in dat onderzoek als getuige is gehoord dan wel als verdachte is aangemerkt en verhoord, is niet gebleken.
5.5.3
Dat [verdachte D] disciplinair is onderzocht en/of gestraft is in deze niet gebleken.
5.6
Bij ministeriële beschikking van 4 september 2020 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie vastgelegd dat verzoeker met ingang van 1 juli 2018 en voor de duur van Kabinet Wever-Croes I, ter beschikking is gesteld aan zijn bureau.
5.7
Verzoeker heeft bij brief van 3 december 2020 verzocht om zijn terbeschikkingstelling te beëindigen en hem terug te plaatsen in zijn functie van hoofd IASA.
5.8
De DRH heeft op 4 december 2020, en in februari en maart 2021 inzage gedaan in de strafdossiers van [persoon A] en [verdachte D]. Uit de verschillende documenten heeft het DRH passages gehaald en hiervan een verslag gemaakt.
5.9
Op 14 april 2021 merkte verzoeker dat zijn pasje ter betreding van het bestuurskantoor was gedeactiveerd en dat hij geen toegang had tot zijn werkplek. Vanaf die datum is hij op non-actief gesteld.
5.1
Het IASA is bij Landsbesluit van 12 mei 2021 opgeheven/gereorganiseerd, en verzoeker is niet geplaatst in een functie bij de daarvoor in de plaats gekomen dienst
Migracion Aruba.
5.11
Bij brief van 26 mei 2021 heeft verweerder verzoeker ter verantwoording geroepen ter zake van ernstig plichtsverzuim, bestaande uit:
- het schenden van zijn geheimhoudingsplicht en het tolereren dat ondergeschikten hun geheimhoudingsplicht schenden;
- het verzoeken en/of ontvangen van giften van derden en tolereren dat ondergeschikten giften van derden verzoeken en/of ontvangen;
- het misbruiken van zijn functie dan wel niet handelen conform de wettelijke regels en/of dienstinstructies,
het een en ander zoals uit de strafdossiers van [persoon A] en [verdachte D] is gebleken.
5.12
Verzoeker heeft zich bij brief van 9 juli 2021 verantwoord ter zake van de hem verweten gedragingen. Hij betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim. Daarbij heeft verzoeker zich – voor zover hier van belang – op het standpunt gesteld dat het onredelijk en onbillijk is om hem te verzoeken zich te verantwoorden ter zake van incidenten die twee tot zeven jaar oud zijn.
5.13
Bij het bestreden ontslagbesluit heeft verweerder besloten om verzoeker met onmiddellijke ingang te ontslaan.
De beoordeling
Spoedeisend belang?
6. Uit de overgelegde brieven van Aruba Bank van 18 januari 2023 blijkt dat verzoeker een forse achterstand heeft opgelopen bij de aflossing van zijn hypotheek en andere leningen en dat de bank hem aanmaant om binnen een termijn van drie weken een aanzienlijk bedrag (ca. Afl. 36.728) te betalen. Nu verzoeker onweersproken heeft aangevoerd, dat hij sinds juli 2022 geen bezoldiging ontvangt en geen andere inkomensbron heeft, ziet het gerecht in hetgeen hij heeft aangevoerd een voldoende spoedeisend belang.
Is sprake van plichtsverzuim?
7. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat de rechter op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire straf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
Ten aanzien van het verwijt onder A
8.1.1
Volgens verweerder heeft verzoeker, nadat hij door een personeelslid werd medegedeeld dat hij een derde zou gaan informeren over een inval van Guarda nos Costa die plaats zou vinden bij het Aruba Summer Festival in juni 2016, de schending van het geheimhoudingsplicht actief gesteund en ermee ingestemd. Ter onderbouwing van dit verwijt heeft verweerder verwezen naar een verslag/overschrijving van informatie uit tapgesprekken afkomstig uit het strafdossier van [verdachte A] na inzage ervan op 18 en 19 februari 2021 door de DRH. In het dossier ontbreken de tapgesprekken en de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van het afluisteren van die tapgesprekken, zodat het gerecht niet kan beoordelen of dit verwijt voldoende is onderbouwd. Het wel in het dossier aanwezige ongedateerde en ongetekende verslag is daartoe onvoldoende.
8.1.2
Het gerecht is gelet op het bovenstaande van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verzoeker niet heeft opgetreden tegen plichtsverzuim gepleegd door zijn ondergeschikte. Dit klemt te meer nu vast staat dat tegen de ondergeschikte in kwestie, namelijk [verdachte A] voornoemd, wel degelijk een disciplinair onderzoek mede ten aanzien van dit verwijt, is verricht dat heeft geleid tot een voornemen tot disciplinaire strafoplegging. Evenmin is gebleken dat verzoeker zijn eigen geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 62 van de Lma, kan dan ook niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van het verwijt onder B
8.2.1
Het gerecht stelt ten aanzien van dit verwijt voorop, dat het enkel aanvaarden van giften geen plichtsverzuim oplevert. Ingevolge artikel 59 van de Lma is het de ambtenaar immers verboden een gift van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. In het bestreden ontslagbesluit wordt verzoeker niet verweten dat hij giften van derden heeft aanvaard terwijl hij wist of moest vermoeden dat hiervoor een tegenprestatie werd verwacht. Reeds gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het verbod, zoals bedoeld in artikel 59 van de Lma.
8.2.2
Bovendien is niet gebleken dat genoemde banners, televisie en televisie stand, en de maaltijden in het weekend voor het personeel van IASA, giften in voornoemde zin waren.
Van de banners is uit het dossier gebleken dat deze voor de dienst bestemd waren en op de werkplek stonden, en van de televisie en televisie stand is gebleken dat deze aan een personeelslid toebehoorden.
Over de maaltijden heeft verzoeker verklaard dat hij als diensthoofd had goedgekeurd dat deze vanwege de dienst aan alle medewerkers, die tijdens de weekenden in een bepaalde periode hard werkten, werden aangeboden. De maaltijden werden bij verschillende restaurants afgehaald, afhankelijk van de keuze van de medewerkers De bonnen werden gecontroleerd door de financiële afdeling van het IASA, goedgekeurd door verzoeker en betaald via de Directie Financiën. Het gerecht acht deze verklaring onaannemelijk noch ongeloofwaardig, en overigens is niet geleken dat deze gang van zaken ontoelaatbaar was of in strijd met enige wet- of regelgeving.
8.2.3
Wat betreft de gratis toegangskaarten, heeft verzoeker toegegeven dat hij voor verschillende evenementen, en niet alleen het Aruba Summer Festival, in 2014 en 2015 gratis toegangskaarten heeft ontvangen. Volgens verzoeker was hij echter niet het enige diensthoofd die uit hoffelijkheid (
courtesy) gratis entree tot evenementen aangeboden kreeg. Dat van verzoeker een tegenprestatie werd verwacht of dat hij een tegenprestatie heeft geleverd voor het ontvangen van gratis entree tot verschillende evenementen, is evenwel niet gebleken.
8.2.4
Gelet op het voorgaande is het gerecht van oordeel, dat niet kan worden vastgesteld dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van het verbod als bedoeld in artikel 59 van de Lma.
Ten aanzien van het verwijt onder C
8.3.1
Het gerecht begrijpt dit verwijt aldus, dat verzoeker in het geheim een vergadering bij het bedrijf Gamma heeft belegd, waarbij ook drie ICT-medewerkers van IASA aanwezig waren, en dat hij zodoende het personeel heeft opgehitst tegen beslissingen van de ministerraad over degenen die tijdelijk met de dagelijkse leiding van IASA waren belast. Verzoeker heeft hierover -onweersproken- verklaard, dat in bedoelde vergadering de ICT-medewerkers van IASA hun bezorgdheid over de gang van zaken hebben geuit, en dat zijn rol die van een bemiddelaar was. Na de vergadering heeft hij de betrokken minister van het een en ander op de hoogte gesteld.
8.3.2
In het bestreden ontslagbesluit noch ter zitting heeft verweerder duidelijk kunnen maken op welke manier klager misbruik zou hebben gemaakt van zijn functie (als diensthoofd) en op welke wijze hij het personeel zou hebben opgehitst tegen beslissingen van de ministerraad. Dit klemt te meer nu mevrouw [verdachte D], die bij de vergadering bij Gamma aanwezig was, bij de politie heeft verklaard dat de leidinggevende van de immigratiedienst de heer [persoon C] was. Het verwijt is dan ook onduidelijk en kan om die reden niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van de verwijten onder D en E
8.4
Deze verwijten zijn in algemene zin geformuleerd (namelijk: slecht voorbeeld geven, foutief handelen, handelen in strijd met de comptabiliteitsverordening) en niet nader onderbouwd, zodat het gerecht niet kan beoordelen of, noch kan vaststellen dat verzoeker zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van het verwijt van deelname aan criminele organisatie
8.5
Ten aanzien van het verwijt, dat verzoeker optrekt met of deel uitmaakt van een crimineel netwerk van mensenhandel en mensensmokkel, overweegt het gerecht dat dit strafbaar feit op geen enkele wijze is onderbouwd en dat niet is gebleken dat verzoeker op enig moment als verdachte van dit delict is aangemerkt of dat tegen verzoeker een strafrechtelijk onderzoek terzake van dit delict is gestart.
Conclusie
9. Gelet op het bovenstaande is het gerecht van oordeel dat het bestreden landsbesluit in de bodemprocedure zeer waarschijnlijk geen stand zal houden, nu niet kan worden vastgesteld dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, dan wel aan zodanig ernstig plichtsverzuim dat een strafontslag in deze evenredig is.
10. Het gerecht zie aanleiding om, ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker, het bestreden ontslagbesluit te schorsen. Dit betekent ook dat de bezoldiging van verzoeker vanaf 13 juli 2022 aan hem dient te worden doorbetaald.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- schorst het Landsbesluit van 13 juli 2022 no. 1, totdat op het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar is beslist, en verstaat dat verzoeker vanaf 13 juli 2022 en gedurende voornoemde periode de hem toekomende bezoldiging zal ontvangen.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage relevante wettelijke bepalingen

Landsverordening materieel ambtenarenrecht
Artikel 47
1. De ambtenaar is gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
2. De ambtenaar dient de door de betrokken minister voor zijn werkzaamheid of zijn gedrag vastgestelde voorschriften na te komen.
3. Hij behoort zich te onthouden van het bezigen van vloeken en van ruwe of onzedelijke taal.
Artikel 59
1. Het is de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde aan te nemen, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat deze gedaan wordt teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
2. Het is de ambtenaar verboden een gift of een belofte daartoe van een derde te verzoeken, indien de derde uit de omstandigheden, waaronder het verzoek wordt gedaan, redelijkerwijze moet begrijpen, dat de ambtenaar zich zal laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten ingeval het verzoek wordt ingewilligd.
Artikel 61
De ambtenaar is verplicht terstond aan de betrokken minister mededeling te doen, indien door een derde pogingen zijn aangewend om hem door een gift of belofte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Artikel 62
1. De ambtenaar is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in zijn ambt is ter kennis gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat niet tegenover hen, aan wie de ambtenaar onmiddellijk of middellijk ondergeschikt is, noch in zover hij door een boven hem gestelde van de verplichting tot geheimhouding is ontheven.
Artikel 63
Het is de ambtenaar verboden misbruik te maken van hetgeen hij in zijn ambt heeft vernomen.
Artikel 82
1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. Een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, sluit een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
Artikel 83
1. De disciplinaire straffen, welke kunnen worden toegepast, zijn:
a. (…)
(…)
i. ontslag.
Artikel 85
1. De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
2. Indien tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van de straf van buitengewone dienst is overgegaan en deze straf na ingesteld beroep niet wordt gehandhaafd, wordt de tijd, gedurende welke buitengewone dienst is verricht, aangemerkt als diensttijd gedurende welke opgedragen werk na de vastgestelde werktijden is verricht en wordt aan de hand van de terzake geldende voorschriften een beloning voor overwerk toegekend.
Artikel 98
1. Buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, kan de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van:
a. (…)
(…)
f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
2. Behalve in het geval onder d van het eerste lid bedoeld wordt een ontslag op grond van dit artikel steeds eervol verleend.