ECLI:NL:OGAACMB:2023:33

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
GAZ CUR202204516
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging waarneming ambtenaar zonder herplaatsing in functie

In deze uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao wordt het bezwaar van klager tegen de beslissing van de Minister van Justitie beoordeeld. Klager, die waarnemend Hoofd Divisie Informatie en Ondersteuning (HDIO) was, had zijn waarneming tot 15 november 2022. De Minister beëindigde deze waarneming zonder klager in zijn formele functie of een andere functie te plaatsen, wat in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Klager had op 23 november 2022 bezwaar aangetekend tegen deze beslissing, die op 24 oktober 2022 was genomen. Het Gerecht oordeelt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, aangezien de Minister van Justitie de enige bevoegdheid heeft om de waarneming te beëindigen. Het Gerecht concludeert dat klager niet kan terugkeren naar zijn formele functie, omdat deze functie niet meer beschikbaar is. Klager had er echter op mogen vertrouwen dat hij benoemd zou worden in de functie van HDIO, gezien zijn langdurige waarneming. Het Gerecht vernietigt het besluit van de Minister en draagt deze op om binnen vier maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonend te Curaçao,
klager,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen

de Minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. C.A. Peterson en S.I. Da Costa Gomez.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klager tegen de beslissing van verweerder van 24 oktober 2022 (het bestreden besluit). In die beslissing heeft verweerder de waarneming van klager in de functie van Hoofd Divisie Informatie en Ondersteuning (HDIO) beëindigd. Verder heeft verweerder besloten dat klager niet kan terugkeren naar zijn formele functie en heeft verweerder hem met ingang van 15 november 2022 belast met een takenpakket. Tot slot heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn klager in een andere functie te benoemen.
1.2
Klager heeft tegen het bestreden besluit op 23 november 2022 een bezwaarschrift ingediend.
1.3
Verweerster heeft op 7 februari 2023 een contramemorie ingediend.
1.4
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 17 mei 2023. Namens klager is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.I. Da Costa Gomez.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt eerst ambtshalve of het bestreden besluit door het bevoegd gezag is genomen. Vervolgens beoordeelt het Gerecht de beslissing van verweerder om de waarneming van klager in de functie van HDIO te beëindigen, hem niet te plaatsen in zijn formele functie en klager te belasten met een takenpakket. Het Gerecht beoordeelt die beslissing van verweerder aan de hand van de door klager daartegen aangevoerde bezwaargronden.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het bezwaar gegrond is. Het bestreden besluit is onbevoegd genomen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen naar het oordeel van het Gerecht niet in stand blijven. Verweerder heeft in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel door de waarneming van klager te beëindigen zonder hem in zijn formele functie of een andere functie te plaatsen. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
4.1
Klager is bij Landsbesluit van 18 januari 2012 met ingang van 10 oktober 2010 benoemd in vaste dienst in de functie van Chef Wijkteam. De bezoldiging van klager is vastgesteld op schaal 13, trede 9.
4.2
Klager is per 17 februari 2014 geplaatst in de functie van chef van het Wijkbureau Punda. Die functie heeft klager feitelijk uitgeoefend tot en met 31 mei 2015.
4.3
Per 1 juni 2015 is klager aangewezen als waarnemend Hoofd Algemene Politiedienst.
4.4
Per 1 mei 2015 is hoofdinspecteur van de politie [A] in de functie van HDIO geplaatst. Per 1 augustus 2015 heeft klager die functie waargenomen.
4.5
Klager heeft de functie van HDIO waargenomen tot 15 november 2022. Verweerder heeft aan klager een waarnemingstoelage toegekend van NA
f338 per maand voor een deel van de periode 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2017.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
5.1
Het Gerecht stelt vast dat het bestreden besluit is genomen door de Chef van het Korps Politie Curaçao (KPC). Het Gerecht stelt ambtshalve voorop dat niet de Chef van het KPC, maar verweerder bevoegd is de waarneming van klager te beëindigen. Op grond van artikel 22, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit Korps Politie wordt een ambtenaar met de tijdelijke waarneming belast door het bevoegd gezag. Op grond van artikel 1 van het Rechtspositiebesluit Korps Politie is het bevoegd gezag de minister. De bevoegdheid tot het belasten van een ambtenaar met tijdelijke waarneming, komt dus toe aan de minister en in het verlengde daarvan komt de beëindiging van de waarneming ook toe aan de minister. Dat betekent dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Het bezwaar is daarom gegrond en het Gerecht zal het bestreden besluit vernietigen.
5.2
De gemachtigde van de verwerende partij, die namens de Minister van Justitie is verschenen bij de behandeling ter zitting, heeft desgevraagd te kennen gegeven dat de Minister van Justitie de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zijn rekening neemt. Nu daarmee het bevoegdheidsgebrek geheeld is, zal het Gerecht bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Mocht verweerder de waarneming van klager beëindigen zonder hem in een andere functie te benoemen?
6. Klager betoogt dat hij er op mocht vertrouwen dat hij zou worden benoemd in de functie van HDIO. Dat vertrouwen is bij hem gewekt doordat hij de functie langer dan drie jaar heeft waargenomen. Klager mocht er op vertrouwen dat hij in de functie van HDIO zou worden benoemd, omdat verweerder zijn waarneming in 2020 niet conform het korpsbeleid “Tijdelijke inzet van personeel” (hierna: het korpsbeleid) heeft beëindigd. Op grond van dat beleid moesten alle ambtenaren die langer dan drie jaar een functie waarnamen in die functie worden benoemd en als de waarneming werd beëindigd moest de ambtenaar per direct terugkeren naar zijn formele functie. Klager meent verder dat uit de jurisprudentie over waarnemingen blijkt dat een ambtenaar die een functie drie jaar of langer heeft waargenomen in de functie moet worden benoemd. Ook op grond daarvan had verweerder klager in de functie van HDIO moeten benoemen. Tot slot is de beëindiging van de waarneming van klager zonder benoeming in de functie van HDIO volgens klager onbehoorlijk en ongerechtvaardigd.
7.1
Deze bezwaargrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.2
Het Gerecht beoordeelt eerst het beroep van klager op het vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken dat aan klager de toezegging is gedaan dat hij formeel zou worden benoemd in de functie van HDIO. Waarneming van een functie geeft geen aanspraak op benoeming in die functie. Een waarneming is van tijdelijke duur en kan dus op elk moment worden beëindigd, ook als de waarneming een lange periode heeft geduurd. Verweerder heeft het vertrouwen ook niet gewekt door in het geval van klager geen gevolg te geven aan het korpsbeleid. Daarin staat immers dat ook de niet stopgezette waarnemingen te allen tijde alsnog kunnen worden stopgezet. Verder ziet de jurisprudentie waar klager zich op beroept op een andere situatie. De algemene lijn in die jurisprudentie is – kort gezegd - dat de ambtenaar die gedurende minimaal drie jaren onafgebroken (feitelijk) belast is geweest met de werkzaamheden behorende tot een vacante of opengevallen functie, aanspraak kan maken op benoeming in die functie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van Beroep van 16 maart 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:51 en Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van 30 januari 2020, ECLI:NL:OGAACMB:2020:27). In dit geval is geen sprake van een vacante of opengevallen functie aangezien een andere persoon sinds 2015 feitelijk in die functie was benoemd. Door verweerder is bij klager niet het vertrouwen gewekt dat klager in de functie van HDIO zou worden benoemd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
7.3
Het Gerecht beoordeelt vervolgens het standpunt van klager dat beëindiging van de waarneming zonder hem in de functie van HDIO te benoemen onbehoorlijk en ongerechtvaardigd is. Het Gerecht begrijpt dit standpunt van klager zo dat hij een beroep doet op het rechtszekerheidsbeginsel.
7.4
Klager heeft formeel nog een functie, namelijk die van Chef Wijkteam. Naar die functie kan klager niet terugkeren, omdat alle wijkbureaus over een chef beschikken. Dat klager niet naar zijn formele functie kan terugkeren is niet aan hem te wijten. Die omstandigheid leidt er wel toe dat klager nu in de praktijk geen functie heeft. Verweerder heeft getracht die situatie te ondervangen door klager te belasten met een takenpakket, maar zoals klager terecht stelt kan een takenpakket niet met een functie worden gelijkgesteld. Het is kennelijk niet de bedoeling van verweerder klager te laten terugkeren in zijn formele functie, want verweerder is, zo heeft verweerder ook ter zitting bevestigd, voornemens hem in een
anderefunctie te plaatsen. Het is opmerkelijk dat de taken die door verweerder in het bestreden besluit aan klager zijn opgedragen taken zijn die horen bij de functie van HDIO, de functie die klager heeft waargenomen. Verweerder heeft niet toegelicht wat maakt dat klager juist die taken moet verrichten, terwijl de waarneming van de functie is beëindigd. In het bestreden besluit is tot slot opgenomen dat verweerder klager op een nader te bepalen termijn in een andere functie zal benoemen. Ter zitting heeft verweerder geen duidelijkheid kunnen geven over op welke termijn hij daartoe zal overgaan.
7.5
Gelet op de hiervoor in 7.4 opgenomen omstandigheden is het beëindigen van de waarneming van klager zonder hem in een (andere) functie te plaatsen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft om die reden het bestreden besluit niet kunnen nemen.
7.6
Uit de processtukken blijkt dat verweerder aan klager een andere functie heeft aangeboden en dat klager in die functie wenst te worden geplaatst, maar die plaatsing is niet geëffectueerd. Het Gerecht begrijpt dat het de functie van Divisiehoofd Bijzondere Politiedienst betreft. Het ligt op de weg van verweerder daarover met klager in overleg te treden en te onderzoeken of klager in die functie kan worden benoemd. Mocht dat niet het geval zijn dan ligt het op de weg van verweerder klager in een andere functie te plaatsen.

Conclusie en gevolgen

8. Het bezwaar is gegrond. Het gevolg hiervan is dat de beslissing van verweerder van 24 oktober 2022 niet in stand kan blijven. Verweerder zal opnieuw een beslissing moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar gegrond;
  • vernietigthet besluit van 24 oktober 2022;
  • draagtverweerder op binnen vier maanden na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Aldus gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken te Curaçao, op 21 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.